Hoofdbanner

De Deense schrijver Hans Christiaan Andersen (1805-1875) is vooral bekend geworden door de vele sprookjes die hij heeft geschreven. Ze worden nog altijd gelezen, bezongen (‘Tin Soldier’ van The Small Faces) en verfilmd, bijvoorbeeld door Disney (zoals het succesvolle ‘Frozen’ uit 2013, losjes gebaseerd op ‘De Sneeuwkoningin’). Ze leven mondiaal in bijna ieders geheugen. Zo zijn er in De Efteling in het Sprookjesbos maar liefst vijf uitwerkingen van zijn sprookjes te bewonderen, te weten De Kleine Zeemeermin, De Rode Schoentjes, Het Meisje met de Zwavelstokjes, De Nieuwe Kleren van de Keizer en De Chinese Nachtegaal. Aan bekendheid geen gebrek.
Tijdens zijn leven al was Hans Christiaan Andersen beroemd. Hij was een graag geziene gast aan het hof van koningin Victoria waar hij voorlas uit eigen werk en ook in zijn woonplaats Kopenhagen ontbrak het hem niet aan waardering. Zo is het beeld van ‘De Kleine Zeemeermin’, in 1913 ontworpen, nabij de haven overbekend en karakteristiek voor de stad Kopenhagen. Het geldt als een uithangbord voor de internationale erkenning van deze hoofdstad van Denemarken. Hans Christiaan Andersen wordt dan ook gezien als de bekendste Deen uit de geschiedenis.

Wat kenmerkt zijn sprookjes dat ze zo’n groot bereik over de hele wereld hebben? Naast de grote fantasie die we ook in de ouderwetse volkssprookjes tegenkomen, vallen vooral de diepmenselijke emoties op in zijn vertellingen. Het is ook voor volwassenen zo herkenbaar, de zelfverzekerde, maar blinde hoogmoed van de keizer met zijn nieuwe kleren, het verdriet en de eenzaamheid van het meisje met de zwavelstokjes, de tragische en onbereikbare liefde van de kleine zeemeermin. Het is vooral ons gevoel dat hier wordt aangesproken. In de meeste van zijn verhalen zijn dit soort emotionele thema’s bijzonder knap uitgewerkt. Met veel fantasie die op zijn beurt weer alle ruimte van een diepe doorleving biedt. Dat spreekt ons zo aan. Iedereen kent of herkent in zijn eigen leven wel dit soort verdriet, eenzaamheid of niet uitgekomen verwachtingen.

Het verwarrende is dat de vertellingen van Andersen onder de noemer ‘sprookjes’ de wereld in zijn gegaan. Oorspronkelijk zijn sprookjes vanuit een volk ontstaan, vandaar de  naam volkssprookjes. Ze zijn met nadruk niet door een enkeling bedacht! Dit geldt trouwens voor alle mythen en sagen die we kennen, zoals de Griekse mythologie en de Edda van de Vikingen. Men leefde toen in die verhalen als was het de werkelijkheid. Die verhalen werden niet verzonnen, ze waren gewoonweg aanwezig, als een soort wolk die boven het volk hing en waar eenieder in opging. Dit is voor ons, opgegroeid in een tijd waarin het individualisme hoogtij viert, moeilijk te bevatten. Wij kunnen alleen maar denken (sic!) dat alles is bedacht. Maar de volkssprookjes zijn ontstaan vanuit een diep besef van wat toen voor de mensen een geestelijke realiteit was. Die geestelijke realiteit van toen was dat de oorsprong van de mens in de hemel lag, vaak gepersonifieerd door de vader in het sprookje. Daar voelde de mens zich thuis en daarnaar verlangde hij weer terug. De hemel was de plek waar hij zich veilig en vertrouwd voelde. De aarde daarentegen, waartoe hij veroordeeld was terecht te komen, ervoer hij als niet-thuis. Moeder aarde was voor hem om die reden een stiefmoeder. Op de aarde terecht gekomen moest de mens vele beproevingen doorstaan. Dat was de opdracht van de mens. Degenen die te veel in hun hoofd zaten (zoals in het sprookje ‘Het Zeehaasje’) of door ijdelheid of hebzucht gedreven werden (‘De Ganzenhoedster aan de Bron’ en vele andere), bereikten hun opdracht in de wereld niet, namelijk in het paradijs terechtkomen, vaak gesymboliseerd in een huwelijk tussen de hoofdpersoon met de koningsdochter. Waarna ze nog lang en gelukkig leefden. Nee, het is de vaak de ogenschijnlijk dommere mens (soms Hans genoemd) met een hart van goud die het lukt de prinses te trouwen. Met als onderliggende boodschap: ware liefde (de bestemming van de mens) zal uiteindelijk, na een lange strijd, beloond worden.
De volkssprookjes zijn qua inhoud in die zin redelijk simpel en voorspelbaar. De beelden zijn echter diep en voor volwassenen niet altijd herkenbaar. Ik schreef daar eerder over, zie hier. Kinderen in de leeftijd van vier tot zes jaar voelen deze beeldenrijkdom heel goed aan. De uiterlijke gruwelen als dat een wolf Roodkapje en haar grootmoeder opeet, raken hen niet. Ze beleven deze beelden diep innerlijk (let maar eens op de rust die bij ze indaalt tjdens het luisteren), dat van het rechte pad afwijken jou in grote ellende kan brengen. Of dat ongebreidelde hebzucht zoals bij Hans en Grietje, wanneer ze door de heks verleid worden om van het koek- en snoephuis te eten, je letterlijk gevangen kan houden: Hans achter de tralies. Pas een geestelijke overwinning, de gevangenschap in de vorm van de heks het vuur inwerpen, kan Kans en Grietje bevrijden. Waarna ze opeens heel gemakkelijk de weg terug naar hun vader (de hemel) vinden. Heel onlogisch allemaal, maar vanuit de beelden voelbaar en waar.

De sprookjes van Andersen werken ook met sterke beelden, maar dan vanuit diepmenselijke emoties. Ze appelleren aan een heel andere stroom in onze ziel dan de volkssprookjes. Ze zijn dan ook niet geschikt om voor te lezen aan kinderen in de peuter- of kleuterleeftijd. Ikzelf kwam daar achter toe in ‘Het Kleine Lelijke Eendje’ aan mijn oudste dochter van net zes voorlas. Ze kende al veel sprookjes van Grimm, ‘las’ bijvoorbeeld op de grote stoel in de kleuterklas gezeten op vijfjarige leeftijd al voor uit het prentenboek van ‘De Kristallen Bol’ (terwijl ze nog niet eens kon lezen), maar moest bij het horen van dit sprookje van Andersen direct hard huilen. Ze was helemaal van slag. Ik was gedwongen te stoppen met voorlezen! Ik schrok ervan, en dacht toen pas na  over het waarom van dit onverwachte effect.*
De sprookjes van Andersen zijn diep van inhoud, maar pas geschikt (is mijn ervaring) voor kinderen in de leeftijd van pakweg zeven tot twaalf jaar oud, de leeftijd die ikzelf beschouw als een relatief rustige opbouw naar een doorgaans heftige pubertijd. In die periode ondervinden en doorleven kinderen emoties als verdriet en vooral eenzaamheid intenser dan daarvoor. Het onbevangene van de kleutertijd is voorbij. Ze gaan dan een andere fase in, zijn schoolrijp en willen vooral ‘leren’ hoe de wereld praktisch in elkaar steekt. De beeldenrijkdom van de volkssprookjes bereikt hen niet langer. Ze vinden die verhalen dom, kinderlijk of gewoonweg saai. Zoals trouwens ook veel volwassenen dat beschouwen.

Samenvattend, zowel de bekende (verzamelde) volkssprookjes van Grimm, Perrault en Aljanasjew als de ‘bedachte’ sprookjes van Andersen zijn rijk en diep van inhoud. Echter, ze bereiken verschillende lagen binnen in onze ziel. De volkssprookjes zijn geestelijk van inhoud en om die reden geschikt voor kinderen die nog dicht tegen die geestelijke wereld aanleunen, in de praktijk zo (gemiddeld) tussen de vier en zes jaar. De sprookjes van Andersen zijn veel aardser, veel meer van direct herkenbare emoties doortrokken en om die reden behapbaar voor kinderen tussen (gemiddeld) zeven en twaalf jaar.
En wij als volwassenen? We lezen ze (hopelijk) allebei, de ene keer de kleuter in ons aansprekend, de andere keer het schoolrijpe kind dat de wereld begint te ontdekken. Ik zou zeggen, veel leesplezier, het verrijkt je leven!


*Lees bijvoorbeeld ook niet ‘Alleen op de Wereld’ van Hector Malot aan al te jonge kinderen voor. Ze kunnen dat soort heftige emoties echt niet aan.