Hoofdbanner

Op de vraag welke verhalen jou uit je kindertijd het meeste zijn bijgebleven, kom je steevast uit op de sprookjes, vooral die van Grimm. Sprookjes zijn zowel boeiend als tijdloos. Vanuit een ver verleden werken ze nog altijd tot in het heden door. Kennelijk voorzien ze in een behoefte.

Sprookjes zijn niet bedacht, maar ontstaan. Dat kunnen wij ons moeilijk voorstellen, dat er niet een enkeling is geweest die verhalen verzon en deze als sprookjes de wereld in bracht, maar dat de wijsheid van een volk een beeldentaal schiep die uiteindelijk in een sprookje haar vorm kreeg. Toch is dat zo gegaan. Die beeldentaal voert rechtstreeks terug tot een oerbeginsel van de mens: de strijd tussen goed en kwaad. Verder doorgetrokken, het spanningsveld tussen het (moeilijke) leven op aarde en de hemelse oorsprong van de mens.

Feitelijk behoren sprookjes niet uitgelegd te worden. Je moet ze lezen of aanhoren, zodat heel je wezen erin ondergedompeld wordt. Je ervaart dan een overvloed aan beelden die ook met jouw worsteling op aarde te maken heeft. Het zou zonde zijn deze beelden uit te kleden tot een kaal en hoekig raamwerk. Een sterk rationeel analyseren kan een stuk innerlijke beleving weghalen.
Desondanks kun je soms, heel voorzichtig, bepaalde beelden of gedeeltes uit sprookjes onder de loep nemen. Om je bewust te worden van motieven die in je eigen leven een rol spelen. De beeldenrijkdom van een sprookje kan dan niet alleen vaag aangevoeld, maar ook met vergrote helderheid worden opgenomen.

Sprookjes zijn bedoeld voor kinderen van twee tot pakweg zeven jaar. Waarom? Omdat zij nog in staat zijn die beeldenrijkdom te herkennen. Wanneer ze eenmaal schoolrijp zijn en cognitief de wereld der volwassenen instappen, verliezen ze het vermogen om direct vanuit een innerlijke rijkdom waar te nemen. Geestelijk gezien verarmen ze. Ze gaan teksten steeds meer letterlijk nemen, gerelateerd aan de werkelijkheid zoals die zich uiterlijk aan hen voordoet. Sommige volwassenen hebben zo veel doorgeleerd dat ze nauwelijks nog binding hebben met die geestelijke rijkdom. Ze nemen sprookjes dan ook letterlijk, zien daar vreselijke dingen gebeuren en willen hun kind daarvoor behoeden. Er komen namelijk heksen, reuzen, wolven en andere onaangename figuren in voor. Inderdaad, een wolf die zomaar een grootmoeder opeet en daarna nog een klein onschuldig meisje kom je liever niet iedere dag tegen. Evenmin een heks die jou vet wil mesten om je uiteindelijk te koken en op te eten.

Maar dat dit beelden zijn en geen werkelijkheid moge duidelijk zijn. Het is niet reëel te veronderstellen dat een wolf een heel mens opslokt en daarna nog een kind. En dat alles in één hap weg, zonder bloed of krakende botten. Om later weer levend uit de buik van de wolf tevoorschijn te komen, zonder een schrammetje of wat dan ook. Dat kan niet.
Het is het beeld van de wolf dat hier spreekt: de gevaren die ons op ons levenspad bedreigen en die ons in diepe duisternis (de buik van de wolf) kunnen brengen. Pas de jager (ons hogere ik, onze binding met de geest) kan ons uit die duisternis bevrijden.

Zo kun je de heks beschouwen als beeld van de behoefte aan materie. Logisch dat wanneer je al te zeer verstrikt raakt in je begeerte, je gevangen raakt in je eigen verlangens (Hans achter de tralies in zijn hok). Pas een geestelijke overwinning bevrijdt je uit de ketenen (het vuur in de oven waarin de heks verbrandt).
De stiefmoeder, waarom doet die altijd zo lelijk tegen het kind? Er bestaan in werkelijkheid toch ook goede stiefmoeders?  Het beeld is hier: de hemel waarin de kinderen voor hun geboorte vertoeven is “de vader”. Denk aan: onze vader die in de hemel zijt. De hemel is de thuishaven van het kind. Daar heerst vrede en harmonie. De aarde waarop het kind terecht komt is niet hun echte moeder, maar hun stiefmoeder. Stiefmoeder aarde. Daar op die verre aarde zullen tegenslagen het hoofd geboden moeten worden. Vandaar dat de vader in sprookjes meestal goed en oprecht is en de stiefmoeder het hemelse kind zo doet lijden. Overigens tot heil van het kind zelf, want na de strijd volgt steevast de beloning, in de vorm van een prinses of een koninkrijk, of zoals bij Vrouw Holle in de vorm van goud dat uit de hemel valt.

Het zijn deze beelden die jonge kinderen opvangen. Het is de geestelijke armoede van ons volwassenen om de uiterlijke tekens van sprookjes als werkelijkheid op te vatten. Een klein kind pakt zo’n beeld ook niet op met zijn hoofd, zoals wij geneigd zijn te doen, het vult er zijn gehele wezen mee. Het beeld gaat letterlijk door merg en been. Vandaar dat het kind het uiterlijk gruwelijke niet herkent. Een hoofd meer of minder eraf (zoals in Het zeehaasje) maakt voor hem niet uit. Hij ervaart de diepere betekenis, namelijk dat het denken bij bepaalde mensen losraakt van het wezenlijke dat in het hart zetelt. Het zijn ook de zogenaamde slimmeriken die hun hoofd verliezen, degenen die hun intellect niet met hun hart weten te verbinden.

Een kleuter is zelf geheel en al sprookje, althans dat zou hij moeten zijn. Juist de realistische vertellingen waarin de wereld van alledag aan bod komt, doen afbreuk aan zijn wezen. Een beeld werkt door op de fantasie van een kind. Een beeld heeft nog geen uiterlijke kenmerken, zodat een kind er innerlijk actief mee aan de slag moet. Deze innerlijke activiteit schept ruimte, die op haar beurt weer voor rust zorgt. Let maar op, kinderen worden vanzelf rustig wanneer ze naar een sprookje luisteren.
De werkelijkheid ligt vast. Voor ons volwassenen is dat niet erg, eerder een gegeven dat ons zekerheid biedt, maar voor een kind dat zich nog moet ontwikkelen is dit iets beklemmends. Het kan een realistische vertelling aanhoren, ja of nee knikken, maar voor zijn ontwikkeling heeft hij er weinig aan. Hij kan er niet in groeien. Vergelijk het maar met een paar schoenen waarmee een kind het voor de rest van zijn leven moet doen. Die gaan op den duur behoorlijk knellen.