Voor wie dit leest
Gedrukte letters laat ik U hier kijken,
maar met mijn warme mond kan ik niet spreken,
mijn hete hand uit dit papier niet steken;
wat kan ik doen? Ik kan U niet bereiken.
O, als ik troosten kon, dan kon ik wenen.
Kom, been Uw hand op dit papier; mijn huid;
verzacht het vreemde door de druk verstenen
van het geschreven woord, of spreek het uit.
Menige verzen heb ik al geschreven,
ben menigeen een vreemdeling gebleven
en wien ik verdriet weet ik niets te geven:
liefde is het enige.
Liefde is het meestal ook geweest
die mij het potlood in de hand
tot ik mij slapende vooroverboog
over de woorden die Gij wakkerleest.
Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn
en door de brieven heen van dit gedicht
kijken in uw leesde gezicht
en hunkeren naar het smelten van Uw pijn.
Doe deze woorden niet vergeefs ontwaken,
zij kunnen zich hun naaktheid niet vergeven;
en laat blik hun innigste niet raken
tenzij Gij door de liefde zijt gedreven.
Lees dit dan als een lang verwachte korte,
en wees gerust, en vrees niet de gedachte
dat U door deze woorden werd gekust:
Ik heb je zo lief.
Leo Vroman (1915 – 2014)
Uit: 262 Gedichten (1974)
Uitgever: Querido
Als Jood was Leo Vroman aan het begin van de Tweede Wereldoorlog gedwongen Nederland te ontvluchten. Met een zeilboot wist hij vanuit Scheveningen naar Engeland te ontkomen om van daaruit naar Nederlands-Indië over te steken. Hij verbleef daar in verschillende jappenkampen, emigreerde na de oorlog naar de Verenigde Staten, waar hij in 1951 Amerikaans staatsburger werd en een succesvol bestaan als wetenschapper opbouwde. Toch bleef hij in de Nederlandse taal dichten op zijn heel eigen kenmerkende manier, niet in een bepaalde stroming onder te brengen. In ogenschijnlijk eenvoudige taal wist hij treffende emoties weer te geven, hetgeen hem dan ook een groot lezerspubliek opleverde. Criticus Kees Fens noemde hem om die reden de ‘vlakbijste dichter’ van Nederland.
Het meest bekend, en ook vaak geciteerd, zijn de laatste vier regels uit zijn gedicht Vrede.
kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
Bovenstaand gedicht Voor wie dit leest is onmiskenbaar een liefdesgedicht. Het woord liefde zelf komt er maar liefst drie keer in voor. Met als laatste toevoeging: Ik heb je zo lief.
Maar het is een liefdesgedicht met haken en ogen. Er spreekt onmacht uit, pogingen om de ander te bereiken, zonder het gewenste effect voor elkaar te krijgen. De eerste strofe is daar duidelijk over.
Gedrukte letters laat ik U hier kijken,
maar met mijn warme mond kan ik niet spreken,
mijn hete hand uit dit papier niet steken;
wat kan ik doen? Ik kan U niet bereiken.
Hier is de schrijver/dichter aan het woord die zich op papier weliswaar prachtig kan uitdrukken, maar wel op afstand blijft. Het zijn en blijven gedrukte letters. Kil zijn ze, in tegenstelling tot wat hij werkelijk wil zeggen met zijn warme mond. Sterker nog, zijn hele lijf is van vuur doortrokken voor de ander, getuige zijn hete hand die hij uit het papier probeert te steken. Maar het is vergeefs: Ik kan U niet bereiken. U met een ouderwetse hoofdletter, om aan te geven hoe hoog de ander wordt geacht te zijn. Onbereikbaar hoog, kun je concluderen.
Dit geeft verdriet, zoals beschreven in de eerste regel van tweede strofe.
O, als ik troosten kon, dan kon ik wenen.
Kom, leg Uw hand op dit papier; mijn huid;
verzacht het vreemde door de druk verstenen
van het geschreven woord, of spreek het uit.
Hetgeen de dichter verwoordt is slechts buitenkant. Hij nodigt de lezer zijn hand op die buitenkant te leggen, zijn huid. Hij zoekt fysiek contact, heel direct voelbaar, tastbaar. Hij roept tot verzachting van het versteende geschreven woord, met andere woorden, probeer te voelen wat ik (onderhuids) te zeggen heb. Of spreek het uit, staat er. Kom met mij in interactie, in verbinding. Laat alsjeblieft iets van je horen.
De dichter beklaagt zich, al zovele pogingen uit het verleden zijn mislukt, terwijl hij zoveel heeft te geven, namelijk liefde.
Menige verzen heb ik al geschreven,
ben menigeen een vreemdeling gebleven
en wien ik griefde weet ik niets te geven:
liefde is het enige.
De dichter blijft een vreemde, een buitenstaander aan wie het directe liefdesleven voorbij lijkt te gaan. Met zijn verzen blijft hij afstand houden, tot frustratie van hemzelf.
Liefde is het meestal ook geweest
die mij het potlood in de hand bewoog
tot ik mij slapende vooroverboog
over de woorden die Gij wakkerleest.
En toch, en toch. Hij blijft doorgaan met schrijven, tot zijn ogen dichtvallen van vermoeidheid. In de hoop dat hij de ander vroeg of laat zal bereiken. Dat de ander wakker wordt, zijn liefde herkent en herkent. Heel mooi hoe die andere dan zijn woorden wakkerleest zijn. Als contract met de sluimer (het slapende) waarin de dichter zichzelf bevindt.
Vervolgens volgt er in de vierde strofe een soort van smeekbede, een wanhopige poging de ander echt te ontmoeten.
Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn
en door de brieven heen van dit gedicht
kijken in uw leesde gezicht
en hunkeren naar het smelten van Uw pijn.
De dichter wil door de brieven heengaan, klinkt het wanhopig, de ander in het gezicht zien, de ander lezen, nee zelfs hunkeren naar het smelten van Uw pijn. Dat is zijn streven; de eenwording met de ander, niet veilig vanuit woorden, maar puur fysiek, tête-à-tête, lijf tegen lijf. Maar ook seksueel, in het samensmelten van alle emoties die de ander in zich draagt.
Doe deze woorden niet vergeefs ontwaken,
zij kunnen zich hun naaktheid niet vergeven;
en laat blik hun innigste niet raken
tenzij Gij door de liefde zijt gedreven.
Dan laat de dichter zich van zijn kwetsbare kant zien. Neem mij ernstig, deze woorden zijn in een uiterst gevoeligheid opgeschreven, ze zijn niet bestand tegen een wereld vol schilden. Zij kunnen zich hun naaktheid niet vergeven. Alles wat van waarde is, is weerloos, denk je dan al snel, om zelfs een dichtregel van Lucebert aan te halen. Alleen wanneer de ander van liefde is vervuld ( tenzij Gij door de liefde zijt gedreven ), dan mag het innigste in de dichter aangeraakt worden.
De laatste strofe, met een voor het eerst iets afwijkend rijmschema, vat de houding van de dichter nog eens samen.
Lees dit dan als een lang verwachte korte,
en wees gerust, en vrees niet de gedachte
dat U door deze woorden werd gekust:
Ik heb je zo lief.
Het gedicht valt te lezen als een liefdesbrief voor de ander. Ofwel, voor wie dit leest, zoals de titel aangegeven. Ook de andere inwisselbaar kan zijn. Nog één keer haalt de dichter zijn hele repertoire aan woorden van stal om de ander te bereiken. In de hoop dat zijn woorden de ander letterlijk gekust hebben. Pats boem op de mond natuurlijk. Waarbij we weer bij de krachtige uitnodiging van eerder in dit dit gedicht zijn gedicht zijn: de dichter wil echt contact, met de lezer, met de ander die op afstand blijft. Hij wil de andere aanraking, intenser en vooral lichamelijk beleven. Hij heeft zoveel te bieden. Lees het gedicht en je weet het, de dichter spreekt het haast hardop uit: Ik heb je zo lief .
Verder staat in de derde strofe, tweede versregel 'menigen'. Dat moet zijn 'menigeen'.
Goed opgemerkt. Het is veranderd. Bedankt.