Ik werd door mijn moeder gealarmeerd. Ze komen Michael halen, appte ze me met drie uitroeptekens. Ik direct op mijn fiets erheen. Ik woon tenslotte maar drie huizenblokken bij hem vandaan. In de verte hoor ik sirenes met knerpend schrille tonen. Een politieauto scheurt voorbij. Overdreven hard de bocht om. Als ik de straat in rij zie ik overal mensen. Ik zet mijn fiets tegen een lantaarnpaal en ren naar Michaels huis. Een politieman houdt mij tegen, gebaart mij achter een rood lint te blijven.
‘Maar het is mijn broer,’ roep ik.
De politieman is onverbiddelijk, kijkt mij streng en boos aan.
Ik loop terug, glip het steegje in en weet via een stelsel van sluip-door-kruip-door-paadjes het hek van de achtertuin te bereiken. Als ik in de bijkeuken sta roep ik zijn naam. Geen antwoord. Heeft zich natuurlijk weer boven opgesloten.
Hij kijkt niet eens verbaasd als ik zijn atelier binnenstap. Alsof hij mij verwacht heeft.
‘Ha, Marretje.’
Hij staat op en geeft me een dikke knuffel. Het is even wennen, ik ben hier al maanden niet geweest. Het is veranderd, een aantal stoelen weg. Nog altijd de gordijnen dicht, het peertje aan het plafond als enige verlichting. Sinds dat spraakmakende programma op tv wilde hij niemand meer zien. Ook mij niet, zijn tweelingzus. Kun je nagaan. Al sinds onze geboorte zijn we twee handen op één buik. Deden we alles samen. Hij wilde alleen zijn, appte hij. Niet gestoord worden, was bezig met een groots project. Ik schrik van zijn uiterlijk. Niet alleen is hij nog magerder dan eerst, zijn gezicht is blauw tot achter zijn oren. Ik doe alsof ik het niet zie en knuffel hem hartstochtelijk terug.
‘Wat ben ik blij je weer te zien.’
Hij knikt en wijst op zijn werken verspreid over de ruimte. Het zijn er tientallen, verschillend van grootte, bont en expressief van kleur. Sommige hangen aan de muur, andere staan tegen elkaar opgesteld op de grond. Ik zie hem glimlachen. Het is hem gelukt, dat waar hij zijn hele leven naar op zoek was. Vanuit elke lijst straalt het licht me tegemoet. Wat een werk, wat een rijkdom. Van slapen zal het niet zijn gekomen, doorwerken, etmalen achter elkaar. Michael ten voeten uit.
Buiten klinkt geschreeuw. Ik kijk door een kier van het gordijn. Op straat overleggen agenten in gebarentaal met een man in burger. Zijn vreemd ouderwetse gleufhoed werpt een schaduw op zijn gezicht. Hij knikt. De voorste agent, een gespierde kerel van zo’n twee meter, neemt een flinke aanloop. Bam, hoor ik. Maar vooralsnog lijkt de deur beneden het niet te willen begeven. Ik ben bang, loop op Michael toe en omhels hem.
‘Ze gaan je te grazen nemen,’ zeg ik.
‘Het komt allemaal goed,’ probeert hij mij gerust te stellen.
Ik ben niet gerustgesteld, integendeel. Ik hoor een sleutel rammelen, een klik. De buitendeur is kennelijk open. Ze komen eraan, geen twijfel mogelijk. Ik kijk nog eens naar mijn broer. Hij lijkt zich niet druk te maken. Vreselijk zoals hij eruit ziet, al dat blauw. Hij had dat als kind al. Altijd die paarse lippen. Dat komt omdat je een groot hart hebt, zei onze moeder. Op de basisschool werd het erger. Meester de Wit hing steevast zijn tekening boven het bord, als voorbeeld voor de anderen. Prachtig, subliem, zei de Wit. Mijn vriendinnen en ik applaudisseerden maar Paultje de Boer maakte rotopmerkingen. Duwde hem in de pauze van de trap, gooide zijn fiets omver. Eén keer was er een hakenkruis op zijn tekening gekalkt, dwars door een landschap vol koeien en schapen heen. Dat had voor heel wat commotie gezorgd. Paultje de Boer werd voor een week geschorst. Toen Michael die middag thuiskwam, schrok onze moeder. Wat is er gebeurd? zei ze. Je ziet er niet uit.
Het was de afgunst. Telkens wanneer die de kop opstak, werd hij paars rond zijn mond en wangen. Na een tijdje verbleekte het, dat wel. Maar toen hij op aandringen van de Wit een kleine tentoonstelling hield in het dorpshuis brak de pleuris uit. Vijf portretten van bekende popsterren had hij getekend, voor hemzelf niets bijzonders. Zwartwit met houtskool. Ze hingen pal naast de ingang, zodat iedereen er wel naar moest kijken. De meeste dorpsbewoners konden het waarderen, vonden het zelfs mooi, maar een aantal moest er niets van hebben. Is ons onderwijs daar goed voor? Dat kunstzinnige gedoe doen ze maar thuis, als hobby. Michael kreeg online de meest onzinnige verwijten naar zijn hoofd geslingerd. Lamzak, toekomstige nietsnut. Het miste zijn uitwerking niet. In plaats van paars sloeg hij nu over zijn hele gezicht blauw uit. Hij schaamde zich, durfde zich niet langer in het openbaar te vertonen. ’s Ochtends vroeg haalden we samen de tekeningen van de muur, verscheurden ze en wierpen ze in de dichtstbijzijnde container. Het luchtte ons beiden op.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Toen wij in het kader van een CKV-opdracht op school als zestienjarigen een tentoonstelling over de Pre-Rafaëlieten in het Rijksmuseum zagen, sloeg de vlam in de pan. Hij was niet te houden, wist het nu zeker. Hij moest en zou kunstenaar worden. Ongeacht wat zijn omgeving daarvan zou vinden. Onze moeder steunde hem in zijn voornemen, vader zag het niet zitten. Zorg maar eerst dat er brood op de plank komt, dan kun je je daarna nog altijd met je hobby bezighouden, hield hij hem voor. Eigenwijs als Michael was volgde hij na zijn havodiploma de kunstacademie, studeerde in vier jaar tijd af en begon zijn eigen atelier.
Samen zijn we twee keer naar Londen geweest om de werken van de Pre-Rafaëlieten bij Tate Britain van nabij te kunnen bekijken. Ikzelf houd het meeste van Dante Gabriel Rossetti, met name zijn Ecce Ancilla Domini! Het gezicht van Maria wanneer ze de boodschap van de engel Gabriël ontvangt, daar zit alles in. Michael houdt meer van Waterhouse en Millais. Een paar keer heb ik voor Michael geposeerd. Gelukkig niet in bad, zoals het model van Millais toentertijd. Wat haar een lelijke kou bezorgde. Later keken we in de bioscoop gezamenlijk naar Effie Gray, de aangrijpende film over het leven van Millais en de vrouw met wie hij acht kinderen zou krijgen. Het inspireerde Michael om op zijn ingeslagen weg verder te gaan.
Maar zijn werken waren niet volgens de tijdsgeest. Te weinig abstract, te weinig aan de verbeelding overlatend. Hij verdiende er te weinig mee om ervan rond te komen. Gelukkig kon hij met behulp van de Wit, met wie hij al die tijd contact was blijven houden, via de gemeente een uitkering krijgen. Ik bewonderde hem om zijn doorzettingsvermogen.
Maar toen moest onze moeder het ontgelden. Bij de kassa in de supermarkt werd ze door een oude man uitgescholden. Vanuit het niets. Was lid van het oudercomité op school, actief ook in het kerkelijk gebeuren. Zelfs ik werd lastiggevallen. Zusje klaploper, noemden een paar anonieme inzenders mij op Twitter. Thuis aan de etenstafel hoorde Michael onze verhalen. Hij voelde zich schuldig, nam zich voor nooit meer iets van zijn werken aan anderen te laten zien. Niemand hoefde te weten wat hij deed.
We horen voetstappen de trap op komen. Ze klinken zwaar en dreigend. Nog even en de deur zal met een professionele trap open geramd worden. Ik beef tot over mijn hele lichaam. Maar Michael heeft zich op de bank geposteerd alsof er niets aan de hand is. Zijn benen lui op een aanzettafeltje uitgestrekt.
Af en toe schilderde Michael portretten van mensen, zuiver voor het geld. Kon hij wat extra’s voor zichzelf kopen. Vijftien jaar geleden had een model voor hem geposeerd. Naakt. Hij had haar weelderig weergegeven, met het accent op de vormen van haar lichaam. Onlangs dook het schilderij op in een documentaire over grensoverschrijdend gedrag. Het model in kwestie werd uitgebreid geïnterviewd. Snikkend deed ze haar verhaal voor de camera’s.
‘Ik voelde me absoluut onveilig,’ zei ze. ‘Minutenlang heeft hij naar mijn borsten zitten kijken. Als ik er nu nog aan terugdenk.’
Een nieuwe huilbui. Het volk had medelijden met haar. De bruut. Er werd een aanklacht ingediend. Michael werd om uitleg gevraagd, maar hij weigerde elk gesprek. Trok zich terug in zijn atelier. Werd steeds blauwer. Er kwam een nieuwe geruchtenstroom op gang. Hij zou met een luchtbuks op een van de paparazzi voor zijn huis hebben geschoten. Zijn naam ging rond in de diverse talkshows op tv. Iemand meldde daar dat hij misschien een terroristische aanslag aan het voorbereiden was. De volgende avond stonden verontruste burgers met fakkels en trommels voor zijn huis. Scholden hem voor alles en nog wat uit. Michael trok zich er niets van aan. Liet zich niet zien. Het enige wat hij wilde was licht verzamelen, kunstwerken maken. Zijn meesterwerk was bijna voltooid. Een doek van drie bij twee meter. Geïnspireerd op het beroemde schilderij van Millais, Ophelia. Hij stuurde mij verschillende foto’s door. Bij Michael rees de vrouw uit het water omhoog, keek met verbaasde blik rond, wakker geschud uit een droom. Kunstkenners zouden later verklaren dat het Michael gelukt was de lichtinval à la Rembrandt te combineren met de heldere kleurschakeringen van Vermeer en de dynamiek en vitaliteit van Van Gogh. Een ongeëvenaard staaltje kunst en vakmanschap.
De massale aanvallen op zijn persoon misten hun uitwerking niet. Ik maakte me grote zorgen. Zag op mijn mobiel verschillende selfies langskomen. Hij werd blauw over zijn hele lichaam. Het maakte hem schichtig. Boodschappen liet hij thuis brengen, zijn huis kwam hij niet meer uit. Hij was onbereikbaar voor de media. Het publiek vatte zijn zwijgen op als een schuldbekentenis. Anders zou hij zich wel verdedigen, kopte de grootste krant van Nederland.
De agenten hebben de binnendeur geopend. Netjes, zonder geweld. Ze laten hun pistool zakken. Van direct gevaar is geen sprake. Toch zijn ze op hun hoede. Ze kijken mij aan alsof ik hier het slachtoffer ben. Gevangen gehouden door een gevaarlijke crimineel. De twee mannen aarzelen, werpen een blik op elkaar, schudden het hoofd. Op de bank zit een onderuitgezakte blauwe gestalte die er uitziet als een alien. Wie weet heeft hij een besmettelijke ziekte uit de ruimte meegenomen. Dit gaat hun pet te boven.
Even later stappen mannen in witte kleren de kamer binnen. Mij laten ze met rust, ze zien mij niet eens. De agenten zijn al weg, opgeroepen voor andere zaken. Michael wordt afgevoerd naar een gereedstaande ziekenwagen. Ondanks mijn protesten. Mensen beginnen te joelen, te roepen. Er worden foto’s genomen, camera’s draaien op volle toeren, er wordt verslag gedaan van niet minder dan een sensatie. Genoeg gespreksstof voor de sociale media en de talkshows op tv. De kijkcijfers zullen stijgen, de inkomsten van reclames navenant.
De volgende dagen wordt Michael in quarantaine gezet en door verschillende doctoren onderzocht. Niemand mag hem bezoeken, ook ik niet. Ze kunnen geen wetenschappelijke verklaring vinden voor zijn blauwe huid. Denken aan een of ander metaal dat hij heeft ingeslikt. Sporen daarvan kunnen ze niet vinden, noch in zijn bloed, noch in zijn urine. Daarbij helpt het niet dat Michael op geen elke aan hem gestelde vraag antwoord geeft. Het enige wat hij laat zien is een glimlach om zijn lippen. Een probleem is verder dat wat men hem ook voorzet hij weigert om te eten. Elke poging tot het inbrengen van een infuus slaat hij van zich af. Drinken doet hij wel, bekers vol met water. Elke dag brengt het ziekenhuis ten overstaan van een opdringerige pers verslag uit. Daaruit blijkt dat hij zienderogen vermagert. Na zes weken zouden er onder zijn inmiddels gerimpelde huid alleen nog botten te zien zijn. Door algehele zwakte kan hij niet meer rechtop staan. De hele dag ligt hij op bed. Verpleegsters bezoeken hem om het uur, spreken hem bemoedigend toe, het wil niet helpen. Hij kijkt ze niet eens aan. Nog altijd mag ik of een ander familielid hem niet bezoeken. Om onszelf te beschermen, wordt mij gezegd.
Het drama van zijn persoonlijk leven wordt nu anders belicht in de media. Ze zien Michael als slachtoffer. Het lot om alleen en onbegrepen op de wereld te zijn. Geen familie, geen vrienden, staat er. Alsof hij geen moeder en tweelingzus heeft. De dag waarop zijn overlijden bekend wordt verschijnt zijn foto op journaals, op voorkanten van kranten. Het voormalige model wordt in de ban gedaan. Beschimpt op sociale media. Vooral na de bekendmaking dat Michael niet op vrouwen viel en als non-binair door het leven ging. Menige traan wordt gelaten. De blauwe man die na jaren strijd het licht in zijn kunstwerken heeft weten te vangen. Die het wezen van de kunst, in de vorm van Ophelia, uit de dood heeft weten op te wekken. Zichzelf daarvoor heeft opgeofferd. Er worden kaarsen aangestoken, in kapelletjes wordt er voor hem gebeden. Er verschijnen biografieën over hem die binnen de kortste keren bovenaan de bestsellerslijsten staan. Zijn werken komen in vooraanstaande musea te hangen, brengen tientallen miljoenen op. Niet voor mij of onze familie. Handige galeriehouders zijn ons voor geweest.
Het graf waarin hij ligt is bedolven onder de bloemenkransen. Kaartjes met potsierlijke teksten. Ik ga er trouw heen, smijt de hele klerezooi telkens in een vuilnisbak en zet er mijn eigen rode roos voor in de plaats.
Elke dag weer.
Afgunst
Plaats reactie