Ik stap uit bed met een gevoel van dreiging in mijn hoofd. Zo’n donkere wolk die het zicht op de dag vertroebelt. Geen goed teken. Op de deurmat ligt een grote witte envelop. Ik scheur hem open. Het is een uitnodiging voor een gesprek. Of ik bij het Instituut van Gedachten wil komen werken. Nog nooit van gehoord. Hoe komen ze aan mijn naam?
‘Mam,’ zegt Merel als ik haar even later met de auto naar school breng. ‘Wat maak jij toch altijd vreemde dingen mee. Soms maak ik me zorgen om jou, weet je. Alsof ik jou moet beschermen, in plaats van andersom.’
Ze heeft gelijk, mijn lieve schat. Soepel en gladjes kun je mijn leven bepaald niet noemen. Ik geef haar een kus op haar voorhoofd, klop haar bemoedigend op haar rug als ze uitstapt en rij in de derde versnelling de straat van haar school uit.
De dag dat ik het statige gebouw met de pilaren binnenstap vallen me direct de hoge plafonds op. Weinig duurzaam, massa’s verlies aan warmte. En dat in een tijd waarin het klimaat zo’n issue is. Natuurlijk, gedachten hebben ruimte nodig, het is bewust zo gecreëerd. Maar toch.
Elvira wacht me op bij het secretariaat, zoals afgesproken. Ze combineert een gulle lach met een uitgestoken hand. We overleggen een uur in een aangrenzend vertrek. Ondanks de ernst van de situatie liggen we af en toe dubbel van het lachen, alsof we al jarenlange vriendinnen zijn. Het is helder wat mij te doen staat. Ik word ter plekke aangenomen, met een diensttijd van zes maanden. Een strikt geheime operatie op het nabijgelegen Ministerie van Calamiteiten. Secret Service heeft schimmige praktijken geconstateerd. Men kan er de vinger niet achter krijgen.
De eerste maand gebeurt er weinig noemenswaardigs. Tijdens de wekelijkse vergaderingen houd ik me afzijdig. De oeverloze gesprekken, ik volg ze niet. Het heeft ook geen zin, al dat technische vakjargon is niet aan mij besteed. Het geeft mij de gelegenheid mij te focussen op twee mannen, bestuursvoorzitter Willemsen en een grote, donkere man met snor. Tarkowski, het hoofd van Personeelszaken. Willemsen kan ik al gauw kwalificeren als iemand met veel bombarie aan de buitenkant, maar van binnen zwak en labiel. Zoals de meeste stoere mannen innerlijk scharminkels zijn, zou Elvira zeggen, tot hilariteit van ons beiden. Tarkowski zegt weinig, bromt af en toe wat. Ik heb al snel door dat hij de touwtjes in handen heeft. Letterlijk, zoals later zal blijken.
Ik richt me op hem zoals Elvira mij geïnstrueerd heeft. Niet naar zijn woorden luisteren, niet op zijn lichaamstaal letten, dat leidt af. Probeer zijn gedachten te vangen, in kleuren, in klanken. Kijk hem niet rechtstreeks aan, want dan neem je minder waar, zoals je een zwakke ster aan de nachtelijke hemel het beste kunt zien door er een stukje langs te kijken. Ik kan hem niet doorgronden. De keer dat ik een opmerking plaats reageert hij niet. Hij wacht een moment en kucht in zijn hand. Meer niet. Waarna Willemsen in het ontstane gat springt met een onhandig antwoord. Iedereen schudt het hoofd. Hoe dom kan iemand zijn? Op dat moment meen ik een patroon te zien.
Ik spreek erover met Elvira. Ze knikt aanmoedigend. Ga zo door, zegt ze ten slotte, je bent op de goede weg. Nu doorstoten.
Nachtenlang pieker ik over wat ze hiermee bedoelt. Ook over haar waarschuwing dat ik mezelf op de juiste momenten moet afschermen als een blok beton waar niet doorheen te dringen is. Heeft men mij daarom uitgekozen? Ik, het ondoorgrondelijk type met ogen die weinig emoties verraden? Ha ja, precies de reden dat al mijn relaties zijn mislukt. Oké, met Remco heb ik het een tijdje uitgehouden, maar dat was omdat hij niet van zijn vrouw wilde scheiden en ik dat spannend vond. Een slecht argument natuurlijk. Alleen met Merel heb ik een sterke band. Zij is het dierbaarste dat ik heb op deze wereld.
Tarkowski intrigeert mij, juist om wat hij niet doet. In hem herken ik iets van mijn vader, met wie ik geen contact meer heb. Dat duistere onheilspellende, de soms groengele kleuren die om mijn vader heen hingen wanneer hij in een zalvende bui was. O ja, hij kon een ander de hemel in prijzen. Om daarna meteen van kleur te verschieten, van lichtgeel naar donkerrode tinten. Niemand leek het door te hebben, behalve ik. Alsof een immense onweerswolk de ruimte vulde en elk moment tot ontlading kon komen. Wat nooit gebeurde, het bleef altijd bij een dreiging. Behalve die ene keer.
Het graf van mijn moeder bezoek ik wekelijks, soms samen met Merel, andere keren alleen. In het begin legde ik er rode rozen neer. Nadat ze een paar keer gestolen waren ben ik daarmee gestopt. Ik mis haar elke dag.
Tijdens een vergadering op de late vrijdagmiddag zit ik eerst niet op te letten. Tot er gestemd moet worden over een ingrijpende verandering waardoor diverse medewerkers in de lagere loonschalen ontslagen zullen worden. Ik als administratief medewerkster tel niet mee, alleen de stemmen van de directieleden doen er toe.
Ik kijk de tafel rond. Er hangt een onbestemde sfeer in de ruimte. Mevrouw Tinkelaar van Algemene Zaken laat haar pen door haar vingers glijden, heen en weer, heen en weer. Ze opent haar mond, wil wat zeggen. Willemsen grinnikt wat tegen zijn buurman, Sonja van secretariaat kijkt in haar spiegeltje en haalt verveeld een vinger langs haar wenkbrauw. Tarkowski slaakt een diepe zucht. Iedereen valt stil, alle ogen zijn gericht op het hoofd Personeelszaken. Hij kijkt scherp rond, als een roofvogel. Ineens zie ik iets door de lucht zweven. Het is afwisselend groen en bruin, zonder vaste vorm. Behendig slingert het zich door de ruimte. Het duikt regelrecht op mevrouw Tinkelaar af. Het is bizar, haar mond stoot klanken uit die niet van haarzelf afkomstig zijn. Alsof er woorden van buitenaf haar mond zijn ingeschoven. Dan zie ik ze overal, de hele ruimte is ermee gevuld, tientallen van die bewegende tentakels. Het wordt mij duizelig voor de ogen. Ik weet dat ik me moet afsluiten, Elvira heeft mij gewaarschuwd. Ze komen op mij af, in hoog tempo. Met moeite sla ik mijn handen voor mijn gezicht, haal diep adem. Ik verkramp. Ze beuken op mijn hoofd, ze willen naar binnen. Ze proberen mijn gedachten te zijn. Zij in plaats van ik. Nee, nee, roept het in mij. Ik werk niet mee, ik zweer het op mijn moeders graf. Eén misstap in mijn leven is genoeg.
Wanneer ik even later durf op te kijken zie ik bedrukte gezichten om me heen. Aan het hoofd van de tafel een glunderende Tarkowski. Zijn omstreden voorstel is met algemene stemmen aangenomen. Die jubelstemming, die zelfverzekerdheid, ik haat dit soort mannen. Ze doen me te veel aan mijn narcistische vader denken. Dan gebeurt het, overtuigd van zijn triomf laat Tarkowski zijn schild vallen, het pantser waar ik eerder niet doorheen kon breken. De tentakels hebben zich teruggetrokken, maar de poorten van hun oorsprong staan nog wijd open. Als vanzelf word ik ernaar toegezogen, duik ik zo het ontstane gat in. Wat ik zie is verontrustend. Het hoofd van Willemsen in een omklemming waar ik het benauwd van krijg, mevrouw Tinkelaars keel die wordt dichtgeknepen, Sonja met een blinddoek om haar hoofd geknoopt. Er komen rekeningen voorbij, vellen papier, getallen. Ook Elvira zie ik, ze sleept iets zwaars en onbestemds over de grond. Een zak vodden. Af en toe geeft ze er een trap tegen. De zak beweegt, er zit een mens in.
Ben ik nu ook in de greep van Tarkowski of gebeurt dit echt? Ik moet niet langer in zijn hoofd kijken, daarmee stoppen. Maar het is te laat, ik val een diepte in, een afgrond vol betekenissen. In één klap ben ik de gedachten van Tarkowski, zit ik volledig in hem. Ik voel hoe hij denkt, hoe hij manipuleert. Het is helder. Het is nu of nooit. Met krachten die ik niet van mezelf ken sta ik op en neem het woord.
‘Meneer Tarkowski, dit besluit kan niet doorgaan.’
Iedereen kijkt mij stomverbaasd aan. Een administratief medewerkster die regelrecht tegen het besluit van de directie ingaat. Zoiets is nog nooit vertoond. Maar ik word gestuwd door een energie die niet te houden is.
‘U heeft gesjoemeld met de cijfers en geeft een verkeerde voorstelling van zaken. De tonnen die wij tekortkomen heeft u op de privérekening van uw vrouw gestort. Ik heb daar bewijzen van. Ik stel voor dat naar deze fraude eerst onderzoek wordt verricht, alvorens wij hier mensen gaan ontslaan.’
De schok op het ministerie is groot. Hoewel ik gebluft had en voor mijn gevoel ter plekke dingen zat te verzinnen, blijken mijn beweringen achteraf wonderwel te kloppen. Tarkowski wordt binnen een week op non-actief gezet, krijgt weliswaar een gouden handdruk, maar zal niet meer op het Ministerie terugkeren. De hele afdeling behandelt mij plotseling als een prinses. Het is nog net niet dat ze een buiging maken wanneer ik langsloop, maar het scheelt niet veel. Iedereen is blij van die dictator verlost te zijn.
Elvira is trots op mij en niet verbaasd dat ik in mijn missie ben geslaagd. Ze trakteert mij op een stuk taart en een bosje bloemen. Ik zit echter nog met één ding. Ik besluit het Elvira even later bij een kop koffie in het restaurant om de hoek te vragen.
‘Weet je,’ zegt ze als ik van die zak vodden vertel, ‘ik heb jouw vader gekend. Ik werkte hier toen al. Hij viel ons op door zijn ongebruikelijke kleuren. Gewoon, alleen al wanneer hij in de tram zat en voor zich uit zat te staren. Een gevaarlijke man. We hebben hem maandenlang geschaduwd, want we waren bang voor een aanslag.’
‘Dus je weet ook van mijn moeder?’
Elvira zwijgt en pakt mijn hand. Ik zie tranen in haar ogen opwellen. Ik voel haar warmte, haar begrip.
‘Ja, we weten alles. Daarom hebben we jou uitgekozen. We weten meer over jou dan je denkt. Jouw opmars binnen de universiteit, jouw publicaties omtrent geestesziekten, jouw moeilijke jeugd. Wat dat betreft wordt er altijd uitstekend voorwerk verricht.’
Het is even stil. Ik probeer haar woorden te verwerken. Een paar mensen schuifelen langs onze tafel, een meisje van de bediening vraagt of we nog iets willen bestellen. Nee, zeggen we beiden tegelijk.
‘En weet je dan ook van mijn betrokkenheid, hoe ik daar nog altijd mee worstel? Zoals ik mijn moeder aan hem heb uitgeleverd, juist omdat ik hem op zijn woorden geloofde.’
Ik krijg een brok in mijn keel nu ik het opnieuw beleef. Een teer punt dat ik nog nooit met iemand heb gedeeld. Schaamte en schuldgevoel houd je liever voor jezelf.
‘Dat was jij niet,’ besluit Elvira, ‘daar hoef je niet over in te zitten. Je kon er niets aan doen. Dat waren flying monkeys, zoals we dat noemen, afkomstig van je vader. Maar jij hebt weerstand geboden door het te doorzien, dat maakt jou zo uitzonderlijk. Je mag trots zijn op jezelf, ondanks de trieste afloop.’
Ik tril als een rietje. Mijn vingers friemelen het bonnetje op tafel tot een steeds kleiner propje. Elvira ziet het, maar zegt er niets van. Ze legt haar handpalm tegen mijn wang. Ze begint te praten over haar afdeling, over Nico van administratie. Die eigenwijze kwast vol eigendunk. Hij moest eens weten hoe wij door hem heen prikken. Ik ontspan en lach met haar mee.
Ik heb van dit hele gebeuren niets tegen Merel verteld, de schat. Als ik haar die middag van school haal, vraagt ze of ik een leuke dag heb gehad.
‘Jawel, een kijkje in de dierentuin genomen. Niets bijzonders, vroeger kwam ik daar regelmatig. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon.’
‘Wat toevallig,’ zegt ze, ‘van mijn leraar biologie moet ik een spreekbeurt houden over in het wild levende dieren. Ik twijfel nog tussen vleermuizen en chimpansees. Vleermuizen omdat die meestal onzichtbaar zijn en kunnen vliegen, chimpansees omdat die apen in het echt helemaal niet zo aardig zijn als dat ze er uit zien. Wat vind jij dat ik moet kiezen?’
Calamiteiten
Plaats reactie