Gedichten kunnen op vele verschillende manieren ontstaan, dat zal duidelijk zijn. Daar zijn geen regels voor. Ook bij mij. Soms zijn het flarden van zinnen die zomaar opkomen, alsof die ergens in de lucht hangen en zich neer laten zakken, andere keren lees ik iets wat mij raakt, mij aan het denken zet, waarop ik dat vervolgens in beelden op papier probeer te zetten. Lange tijd heb ik gehad dat mijn gedichten, of althans een aanzet daartoe, in mijn dromen verschenen. Dat ik wakker was in mijn droom en heel bewust met talige beelden aan de slag ging. Ik prentte ze dan in mijn hoofd. ’s Ochtends bij het opstaan hoefde ik ze alleen nog maar op te schrijven. Best wel wonderlijk, ja. Maar die tijd lijkt voorbij te zijn, ik kan dit soort dromen kennelijk niet afdwingen.
Het hieronder staande gedicht is weer anders ontstaan, namelijk tijdens het lesgeven aan een 5V-klas, zo’n vier jaar geleden.
Laatste vlucht
Je leven lang al lagen de vogels
opgevouwen in jouw hoofd.
Af en toe vloog er één je mond uit
in korte vleugelslag
zingend als een merel in de ochtend.
Er is verdriet, we zijn je kwijt
in handen rust en stil gevouwen
maar kijk, daar omhoog
de vogel die daar fladdert
dat ben jij
en die ook, en die ook.
Ondertussen zien we hele zwermen
aan ons voorbij trekken, dansend in de lucht
ben jij overal om ons heen, rennen wij
met z’n allen langs de vloedlijn
zwaaien we jou vol liefde uit.
Zoals wel vaker was er halverwege de les ruimte om aan de slag te gaan met opgaven uit het boek, vragen te stellen, of gewoon wat opmerkingen te maken. Leerlingen stellen me dan weleens vragen van persoonlijke aard, zoals of ik geloof in een leven na de dood en zo. Ik vertel dan dat voor mij (maar wie ben ik) het leven na de dood doorgaat, alleen in een andere vorm. De dood zie ik persoonlijk als een bevrijding, alsof de eerst nog opgesloten geest dan volledig vrij komt. Tussendoor is deze af en toe zichtbaar, in een flits van begrip, een overstijgend besef van de alledaagse werkelijkheid, een lichtende opmerking. Maar zo ervaar ik het, zeg ik er dan bij. Zoek voor jezelf uit wat bij jou past, welke overtuiging. Neem vooral mijn ideeën niet over, wees te allen tijde oorspronkelijk. Blijf bij jezelf.
Eén leerling in het bijzonder vond natuurkunde niet, maar mijn meer filosofische uiteenzettingen wel altijd erg interessant, hij was dan een en al oor, stelde vragen enz. Joep, heette hij. Op een keer vroeg hij vanuit het niets:
“Waarom schrijft u eigenlijk gedichten?”
“Om de opgevouwen vogels in mijn hoofd uit te kunnen laten vliegen,” antwoordde ik spontaan. Het floepte er uit voor ik er erg in had, me nauwelijks bewust van wat ik zei, geconcentreerd als ik was om de rest van de klas in de gaten te houden, of ze wel genoeg doorwerkten.
Een paar weken later vroeg diezelfde Joep, weer in zo’n tussenpauze tijdens de les, hoe het met de opgevouwen vogels in mijn hoofd ging. Ik moest even nadenken, waar had hij het over? Oh ja, nu herinnerde ik mij mijn uitspraak van toen. Ik was het totaal vergeten.
“Goed dat je dit zegt. Ik ga hier een gedicht van maken,” beloofde ik.
Thuisgekomen schreef ik direct de eerste regels op. Die waren niet moeilijk. Daarna kwam de worsteling met de tweede strofe en vooral de laatste regel. Vogels zijn voor mij het intermediair tussen hemel en aarde, net als de natuurvolkeren dat vroeger ervoeren, boodschappers die een stukje geest vertegenwoordigen. Dat moest er vooral in.
Een paar keer legde ik het voor een lange tijd weg, herschreef een en ander, tot uiteindelijk de definitieve versie ontstond. Ja, hij voelde en voelt nog altijd als ‘af.’ De geest die vrijkomt, yep. Met dank aan Joep, zonder wie dit gedicht niet tot stand was gekomen.
Hoe een gedicht kan ontstaan
Plaats reactie