Rekenen was nooit zijn sterkste kant geweest. Al op de lagere school, tegenwoordig basisschool geheten, sportte hij liever dan dat hij al die domme cijfertjes met elkaar vermenigvuldigde om ze vervolgens pietepeuterig in zijn schrift neer te pennen. Baantjes rennen op de sintelbaan, dat was zijn passie.
Misschien kon hij het wel, dat rekenen, maar iets in hem weigerde aan te nemen dat cijfers de waarheid spraken. Noem dit “iets in hem” halsstarrigheid of, zoals de meester dat noemde, een gebrek aan intelligentie. Maar het was er en niet zonder reden, zoals hij later zou ontdekken.
De eerste twijfels omtrent wat hem geleerd werd, ontstonden tijdens de biologieles in de tweede klas, onderwerp voortplanting. Hoe één zaadcel en één eicel samenkwamen en er via mitose en meiose nieuwe cellen ontstonden die we, bij elkaar opgeteld en vermenigvuldigd, negen maanden later een baby noemen. Eén plus één bleek hier onnoemelijk veel te zijn, te minste wanneer je naar het aantal cellen keek. Eén plus één bleek drie te zijn, wanneer je naar de hoeveelheid mensen keek. De wiskunde had hier het nakijken.
In diezelfde tijd zei zijn atletiektrainer een keer vlak voor een wedstrijd dat hij van hem een inzet van 150 % verwachtte. Een rare opmerking. Hoe kun je nou meer dan 100 % van jezelf geven, dacht hij. Achteraf heeft juist deze opmerking voor een ommekeer gezorgd. Wij zijn nooit een geheel getal, besefte hij. Misschien gemiddeld wel, maar niet op een specifiek moment. We fluctueren continu om een evenwichtsstand. We kunnen inzakken tot minder dan de helft, bijvoorbeeld als wij slapen. Afgerond zijn wij dan een nul. Dat klopt met onze waarneming, want tot hoeveel is een slapend iemand in staat? Tot niets. Er is ook nog nooit een kind verwekt door slapende mensen.
Je kunt boven jezelf uitstijgen, in de sport, maar ook elders. Als sporter zit je dan in “een flow”, wordt wel gezegd. Je wint alles wat er te winnen valt. Logisch, want je telt al gauw voor twee.
Bij een jong stel dat tijdens het bedrijven van de liefde in “een flow” zit, stijgt het gezamenlijk getal boven de 2,5. Afgerond een drie dus. Je kunt er vergif op innemen dat driekwart jaar later de beschuit met muisjes rondgedeeld kunnen worden (voorbehoedsmiddelen blijken het percentage weer terug te brengen tot twee, geen uitbreiding, geen kruimels tussen de tanden).
Vanaf die wedstrijd wist hij dat het niet waar is wat hem op school wordt geleerd. Eén plus één is niet altijd twee. Tien plus tien kan net zo goed honderd zijn. Of vijftien. Alle uitkomsten zijn mogelijk. Daar zijn geen grenzen aan. Rekenen is voor domme, ongenuanceerde mensen, besefte hij die bewuste zaterdagmiddag. Alleen slimmeriken hebben dit door. Hij besloot voortaan zo’n genuanceerde slimmerik te zijn. Het maakte dat hij rende als nooit tevoren.
Zijn trainer ving hem aan de finish op. Een schouderklop en een knipoog waren zijn deel. Hij was eerste geworden, met een straatlengte voorsprong op de rest.