Hoofdbanner

Als kind had ik de neiging om de diverse vogels die ik waarnam karaktereigenschappen toe te kennen. De veel voorkomende mussen (toentertijd tientallen onder onze dakpannen) ervoer ik als lief, gezellig en onschuldig, met hun getsjilp en vrolijk gebadder in de plassen op ons erf. De spreeuwen daarentegen vond ik op een bepaalde manier brutaal en juist ongezellig. Vervelende schreeuwers. Later pas begon ik ze te bewonderen met hun uitgebalanceerde, choreografische vluchten in grote groepen.
Van de weidevogels zag ik de sierlijkheid van de grutto’s, werd ik blij van het gefladder (en de hoge uithalen) van de kieviten, maar lieten de talrijke scholeksters mij onverschillig en koud. Van kraaien voelde ik dreiging uitgaan, ik had ronduit een hekel aan ze; ik ervoer ze als boodschappers van slechte tijden.  

Pas veel later, toen ik in het oosten van het land woonde, leerde ik vele andere vogels van nabij kennen. De meeste binding ervaar ik nog altijd met de kauw; wat een bijzonder slimme, sociale en intelligente vogel is dat. Precies zoals ikzelf ook ben (nee hoor, grapje). Pimpelmeesjes vind ik de liefste vogeltjes die ik me kan indenken, roodborstjes intrigeren mij vanwege hun nieuwsgierigheid, het winterkoninkje vind ik er ronduit schattig uitzien met zijn kleine wipstaartje, en zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan.

De laatste weken zit er ergens in een hoge boom naast mijn tuin een vink. De hele dag door hoor ik zijn geroep. Een eenvoudig refreintje van zo'n drie à vier seconden met steeds dezelfde noten. Karakteristiek eindigend van een soort slotakkoord, ook wel de vinkenslag genoemd. Omdat er totaal geen variatie in zit, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het gezang van een merel of een zwartkop, gaat dat op een irritante manier in mijn hoofd zitten. Van mij mag hij een andere plek zoeken om zijn monotone zangkunsten te vertonen. 

  Vink
     Vink (mannetje, herkenbaar aan zijn oranje onderlijf)

Een vink ziet er objectief gezien mooi uit, met zijn bonte kleuren in zijn vederdracht. Toch beleef ik de vink zelf als kleurloos en neutraal. Niet sympathiek en ook niet antipathiek. Een beetje koud misschien. Ik voel er geen binding mee. Wel speelt er vaak een oud versje van Rie Kramer in mijn hoofd.

‘Tiere liere let let let, mussen zijn geen vinken, Mietje heeft de kan gebroken, waar zullen we nu uit drinken?’

Waar dit versje op slaat, geen flauw idee. Ook hier, niet sympathiek en niet antipathiek. Een beetje alsof verschillende klankwoorden lukraak aan elkaar geplakt zijn. Net als de bonte kleuren van de vink. En even kort en van weinig diepgang getuigend als zijn zang.
Overigens, in vroegere tijden werden vinken gevangen om opgegeten te worden. Een vinkentouw was een net om vinken te vangen. Wie op het vinkentouw zat, zat op de treklijn om de vink te vangen. Daar komt de nog altijd veel gebruikte uitdrukking 'op het vinkentouw zitten'' vandaan.