De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
Verregend, op een miezerige morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
J.C. Bloem (1887-1966)
Dit gedicht van J.C. Bloem is vooral bekend om zijn slotregel, het goedbekkende Domweg gelukkig, in de Dapperstraat. Het is een eenvoudig gedicht, een klassiek sonnet met twee kwatrijnen en een sextet, met ogenschijnlijk niet al te diepe bespiegelingen over wat de waarde van het leven inhoudt.
Toch, het laat zich op verschillende manieren lezen. Waar een dichter gewoonlijk de natuur bezingt, het pure natuurlijke leven voorop stelt, lijkt hier het tegenovergestelde te gebeuren.
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
De natuur wordt hier ontdaan van zijn betovering. Het is voor mensen die zijn ingezakt in hun leven (tevredenen) of die weinig innerlijke diepte aan de dag leggen (legen). Het is nogal een bewering. Is dit recalcitrantie of een werkelijke bezinning op het leven? In de derde en vierde regel wordt er nog een schepje bovenop gedaan. Natuurlijk, het is een hyperbool, maar de natuur terugbrengen tot een stukje bos, ter grootte van een krant is natuurlijk wel erg denigrerend. Om meteen weer uit te groeien tot veel grotere proporties. De ironie spat er van af. Eerst de grootte van een krant, daarna een heuvel met wat villaatjes ertegen. Let op, geen villa’s, maar het verkleinwoord villaatjes, alsof het speelgoed betreft. De vergelijking met de beginstrofe van het gedicht Holland van E.J. Potgieter valt op:
Graauw is uw hemel en stormig uw strand,
Naakt zijn uw duinen en effen uw velden,
U schiep natuur met een stiefmoeders hand, –
Toch heb ik innig u lief, o mijn Land!
Ook hier, de armoede van de natuur, en desondanks de liefde voor hier het land, bij Bloem de liefde voor de stad. Maar waar bij Potgieter de ernst overheerst, plaatst Bloem er een zekere scherts tegenover. Meent ie dit echt of is het een spel, een pose om gevoelens van onrust en onvrede te maskeren? Wetende dat Bloem in het echt een nogal rusteloos leven leidde, zo verhuisde hij tientallen keren, weinig floreerde in zijn beroepsleven, zijn luiheid schijnt vermaard te zijn geweest, kun je je afvragen wat zijn intenties waren bij het schrijven van dit gedicht. Bekend zijn ook de eerste twee regels uit zijn gedicht Insomnia:
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood
Dit zijn niet meteen de overdenkingen van een onbezorgd levend iemand. Maar goed, we gaan verder:
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Zelden zal een dichter de grauwe, stedelijke wegen zo bewierookt hebben. Waar de kunstenaar normaal de vrijheid zoekt, wordt hier de in kaden vastgeklonken waterkant bejubeld. Alles wat kan stromen (het water) zit vast, is in steen opgesloten. Let op de drie k’s in deze regel, die het extra hard aan laten komen. De starheid ten top, kun je zeggen. En als er al iets beweegt of stroomt, de wolken bijvoorbeeld, dan zijn ze gevangen (omrand) door de zolderramen die hier als lijst van een schilderij gezien kunnen worden. Mooi beeld natuurlijk, scherp neergezet.
Na deze twee kwatrijnen volgt het sextet. Het is een klassiek sonnet, strak van vorm en zoals gewoonlijk volgt nu de volta (de omkering):
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Ineens is er de inkeer, de contemplatie zo je wilt. Het lijkt op een bekentenis: Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Dat is het dus, de dichter zit op een soort van bodem wat betreft verwachtingen. Minder dan dit kan het niet zijn, er zijn alleen nog kruimels die van de grond opgeraapt kunnen worden. Maar ook hier schiet het, net als in de eerste strofe, door naar een overtreffende trap, zijn het opeens wonderen die het leven verborgen houdt. Niet alleen verborgen, sterker, het komt plotseling tevoorschijn in hun hoge staat. Poeh, van weinig tot niets verwachten tot een hoogste staat van vervoering, het is nogal een overgang. Ook hier, de ironie ligt op de loer.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
Verregend, op een miezerige morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
De laatste drie regels maken de contemplatie compleet. De dichter heeft het zichzelf overdacht, staat er letterlijk. Of het werkelijk zo is, laat hij in het midden. De treurnis is alom vertegenwoordigd: Verregend, op een miezerige morgen, triester kan haast niet. Om dan als contrast te besluiten met de beroemde regel: Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
Al die tegenstellingen in het gedicht maken het tot een intrigerend geheel. Is hier sprake van ernst, ironie of scherts? Of is het te midden van alle triestheid een plotseling inzicht van berusting? De dichter weet knap tussen de verschillende gevoelsuitingen te balanceren. Hij laat het uiteindelijke oordeel aan de lezer over. Hij heeft het slechts overdacht, meer niet. In bedrieglijk eenvoudige zinnen, dat ook nog een keer, als een man van het volk. De gedurfde spreektaal als in wat is natuur nog in dit land?, je hoort het zo iemand op straat zeggen.
Naast de simpele taal valt de vormvastheid van het gedicht op, het behendig gebruik van afwisselend mannelijk eindrijm (klemtoon op de laatste lettergreep als in waterkant, omrand etc.) en vrouwelijk eindrijm (een onbeklemde laatste lettergreep als in legen, ertegen etc.). Verder is er het effectief gebruik van het enjambement (regelafbreking) bij omrand, en het ritme stokkende van het woordje opeens in de elfde regel. Lees het gedicht maar eens hardop op, dan valt het geweldige metrum op, de natuurlijke overgang van de zinnen, met de plotselinge hapering bij opeens.
Bij elkaar is dit een groots gedicht in al zijn eenvoud. Treffend, voor verschillende uitleg vatbaar, klassiek en bijzonder vormvast. Ouderwets goed eigenlijk.
De Dapperstraat - J.C. Bloem
Plaats reactie