Hoofdbanner

In mijn jeugd op het (kale) platteland van West-Friesland waren er de weidevogels als de kievit, de scholekster en de grutto, en de ‘huisvogels’ als de huismus en de spreeuw. Incidenteel zagen we eksters en kraaien bij boerderijen met hoge bomen. Soms ook een verdwaalde houtduif, eenden langs de ringvaart, meeuwen om wormen uit vers omgeploegd land te pikken, zwaluwen die laag over het water zigzagden, witte kwikstaart, een enkel visdiefje, met in de verte het zeldzame geroep van een koekoek, bij ons het signaal dat het elk moment kon gaan regenen.

De vogel die ikzelf nooit zag, maar nog altijd een sterke herinnering aan warme, zomerse dagen bij mij oproept is de veldleeuwerik. Een klein vogeltje, ietsje groter dan de mus. In onze tochten over velden en weilanden, steevast met een polsstok om over sloten te kunnen springen, hoorden we hem vaak hoog in de lucht zingen. Bidden, zou je het beter kunnen noemen. Het gaf mij een licht gevoel van lange onbezorgde vakanties. Vaak keek ik in de lucht om te zien waar dat zingen vandaan kwam, maar de veldleeuwerik was òf te hoog in de lucht òf te klein om waar te nemen. Of waarschijnlijk een combinatie van beide.

Veldleeuwerik
                         Veldleeuwerik

Toentertijd, in de jaren zestig van de vorige eeuw, waren er in Nederland zo’n 500.000 tot 750.000 veldleeuweriken, volgens goed ingevoerde bronnen. Je hoorde ze ook overal, ten minste in de zomer. Tegenwoordig is hun aantal drastisch teruggelopen tot zo’n 60.000 exemplaren. Oorzaak is de efficiënte land- en tuinbouw. Al die monoculturen maken het voor vogels en dieren niet gemakkelijk om te overleven. Daarnaast is het grondwaterpeil drastisch omlaag gebracht, wordt er veel maïs verbouwd  (om onze veestapel van voer te voorzien) en wordt er veel meer gemaaid dan vroeger. Allemaal bedoeld om de opbrengsten omhoog te schroeven. Tja, dat heet dan vooruitgang.

De zomers worden al heter, maar het landschap oogt tegenwoordig saai en doods met steeds minder vogels, uit hun krachten gegroeide, belachelijk grote schuren naast de boerderijen, tientallen windmolens aan de einder, strakke wegen, het continu brommende geluid van verkeer, de levenloze poldersloten met hun lage waterstand. Het is allemaal minder geworden daar, ook bijna geen kikkers meer. Maar wat ik nog het meest mis is dat uitbundig zomerse zingen van de veldleeuwerik, dat gevoel van (misschien wel) kinderlijke vrolijkheid die in mijn jeugd letterlijk in de lucht hing. Ach ja, the times they are a changing.