Hoofdbanner

7


Het was een prachtidee van haar ouders,

Melinda te verwekken. Aanvankelijk wou

ze dan ook zichzelf gaan studeren.

Psychologie noemt men die wetenschap,

geloof ik. Maar al gauw vond ze er

niks anders op zitten dan mooi te wezen

en mij te ontmoeten.

 

Kijk eens wat ik hier heb, zegt ze

en brengt me voor het raam: allemaal

om naar te kijken.

En kijk eens wat ik nog heb, zegt ze

en wijst op zichzelf: het kan zoenen,

voegt ze er op hoge benen aan toe

terwijl ik mijn happy end voel groeien.

 

Herman de Coninck (1944-1997)

De lenige liefde (uit 1966) is de eerste dichtbundel van de Vlaamse dichter Herman de Coninck. Hij zette daarmee een toon van ironie, lichtheid en speelsheid in de Nederlandse poëzie die nadien onnoemelijk vaak geïmiteerd is. Elke beginnende dichter moet zich wel op een bepaald moment "ontdoen" van de invloed van zijn frivole gedichten. Hetgeen overigens ook geldt voor die andere geweldenaar uit België, Paul van Ostaijen.

Binnen de bundel De lenige liefde zijn er 19 gedichten aan dit thema gewijd. Hierboven staat nummer 7 in de reeks.

Wat direct opvalt is de heel gewone taal die gebezigd wordt.  Een prachtidee is meer een woord van een bouwvakker dan van een dichter, zou je zeggen. Ook andere zinnen zijn ontluisterend nuchter en volks: al gauw vond ze er niks anders op zitten ... 

Let ook op de telkens verrassende enjambementen (regelafbrekingen), die het gewone zo accentueren.
Het effect van die overdreven volkse taal, de humor, de haast melige tussenopmerkingen is verrassend. Bij elkaar sprankelt het van lichtheid, van de ruimte die taal biedt, van de soepele overgangen. Het is in alle opzichten lenige taal. Uitermate lichtvoetig. Met steeds als onderwerp de specifieke liefde die de dichter voelt voor zijn (vroeg overleden eerste) vrouw Melinda.

De eerste strofe is geschreven in de verleden tijd. Het draait hier alleen maar om de mooie Melinda. Ze wordt beschreven alsof ze op een troon zit, met de dichter als een klein verlegen jongetje haast die haar van afstand bewondert. Ze wou dan ook zichzelf gaan studeren, staat er. Psychologie noemt men die wetenschap, geloof ik, stamelt de dichter. Hij kan er eigenlijk niet bij. Niet bij het onderwerp, niet bij de gedachte aan het onderwerp. Het lijkt te hoog gegrepen. Ze is te mooi om waar te wezen. Tot ze zijn leven binnenstapt.

De tweede strofe beschrijft de tegenwoordige tijd. De dichter is vol verbazing en kinderlijke bewondering. Hij lijkt nog niets van het leven te kennen en ziet alles voor het eerst. Melinda wordt als een kunstschat voor hem uitgestald. Of beter, ze stalt zichzelf uit. Voor het raam, als in een etalage. Kijk eens wat ik hier heb, zegt ze tegen de bezoeker. Het is van jou, allemaal om naar te kijken. Maar je mag verder, lijkt ze uit te nodigen. Kom maar. Het kan zoenen, zegt ze letterlijk.

De afstand is eventjes maximaal door het gebruik van het woordje "het". Meer op een voetstuk plaatsen dan dit kan niet. Zie ook die hoge benen. Maar tegelijk is er de onnoemelijke erotische toenadering tussen hen beiden.
Want de dichter voelt dat ze af zal dalen, naar hem toe. Hij zal haar mogen bezitten, ze dient zichzelf immers daartoe aan. Hij voelt zijn happy end groeien, letterlijk en figuurlijk. Een leuke dubbelzinnigheid natuurlijk. De naïeve platonische bewondering is omgeslagen tot een puur aards verlangen.
Een inwijding in de lichamelijke liefde, zo zou je dit gedicht kunnen noemen.

Hieronder volgen nog twee gedichten uit die eerste dichtbundel De lenige liefde. Weer met diezelfde speelsheid, dat erotische, de lenigheid van de taal.
Het lijken eenvoudige gedichtjes, zo makkelijk van taal, ogenschijnlijk zo makkelijk opgeschreven ook, maar dat kenmerkt de werkelijke taalvirtuoos. Zo te schrijven is het moeilijkste wat er is.

8


Hoe hield ik platonisch van je gedachten

en onnoemelijk veel van de rest.

Je borsten waren zachte

kolfjes naar mijn hand,

twee afgeronde verhalen

met een pointe waarop ik erg was gesteld.

En sta me toe dat ik ook

onze goeie verhouding vermeld

tussen poëzie en leven:

ik wist dat ik zó met jou naar bed kon

als ik zulk een gedicht had geschreven.

 

10


Wat heb je vandaag gekocht, vroeg ik.

Een halsuitsnijding, zei je.

Trek ze eens aan, vroeg ik.

En je trok alles uit: dat is ze

helemaal, zei je, maar met de jurk

erbij komt ze tot hier -

en toen wees je midden op mijn handen.