Hoofdbanner

De moeder de vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd -
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


Martinus Nijhoff (1894-1953)


De titel van bovenstaand gedicht “De moeder de vrouw” (uit 1934) werd als thema gekozen voor de Boekenweek 2019. Dat riep nogal wat ongenoegen op. Ruim 200 auteurs ondertekenden een open brief in de NRC waarin ze hun bezwaren tegen het in hun ogen stigmatiserende benoemen van de vrouw als een vanzelfsprekende moeder uitten. Alsof je zonder kinderen te baren geen vrouw kon zijn. Typerende kritiek voor onze typerende tijd.

Nog bekender dan de titel van dit gedicht is de eerste regel.

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.

Bommel staat voor de plaats Zaltbommel. Een maand geleden waren wij (met z’n vieren) zelf een dagje op bezoek in Zaltbommel. Een mooi vestingstadje, gelegen aan de Waal. Tijdens een wandeling langs de Waal kwamen we langs een uitzichtpunt met een bankje waarnaast het gedicht van Nijhoff in een muur gegraveerd staat. De brug is nu een zeer drukke verkeersweg (de A2 die Utrecht met Den Bosch verbindt). In 1996 is de brug gerenoveerd en heet vanaf die tijd de Martinus Nijhoff brug.

Het gedicht kenmerkt zich door spreektaal in een strakke sonnetvorm. Martinus Nijhoff verzette zich tegen alleen maar mooie woorden, zoals met name de Tachtigers voorstonden. Het ging hem om de zelfstandigheid van het gedicht, los van de dichter zelf. In de vorm-of-vent discussies die in die tijd hoogtij vierden, koos hij overduidelijk voor de vorm. Het gedicht staat los van de persoon (de vent) die het gedicht schrijft.
De eerste acht regels beschrijven in ogenschijnlijk eenvoudige taal eenvoudige gebeurtenissen als het zien van een brug, het liggen in het gras, het drinken van thee, het opgaan in het wijdse landschap. Met de symboliek van de brug die twee gescheiden werelden met elkaar verbindt.

Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren.

I
n de zevende en achtste regel is er al een verwijzing naar de volta die zoals gewoonlijk in een sonnet na de eerste twee kwatrijnen staat te gebeuren:

laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Alsof er uit de hemel een stem neerdaalt tot de ik-persoon. Alsof hij persoonlijk wordt aangesproken.
Het blijkt een vrouw te zijn die in haar eentje een schip bevaart. De vrouw als belangrijkste sturende factor in de stroom van het leven (de rivier die stroomafwaarts loopt).

Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,

Waarna het hemelse aspect in volle omvang terugkeert. Alsof er engelengezang door de ik-persoon wordt gehoord.

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.

Het brengt de ik-persoon terug naar zijn jeugd, naar zijn waarschijnlijk overleden eigen moeder die voor hem zo nadrukkelijk in het leven aanwezig was.

O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.

De ik-persoon die voor even weer het kleine jongetje wordt die door zijn moeder gekoesterd en beschermd wordt. Het kleine jongetje dat kennelijk veilig en christelijk is opgevoed.

Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

Het geeft iets geruststellends, iets vertrouwds ook, om uiteindelijk alles in de hand van God te kunnen leggen. Het leven dat voorbij vliedt. Alle herinneringen die uiteindelijk voorbijgaan. Zo verliest de ik-persoon zich in de mijmeringen van zijn jeugd, de adoratie voor zijn moeder die niet alleen krachtig was maar kennelijk ook bepalend voor het verdere verloop van zijn leven.
Je kunt het gedicht zodoende lezen als een ode aan de moeder, aan de vrouw in het algemeen. Terwijl het allemaal zo gewoontjes begon, toen de ik-persoon alleen maar naar Bommel ging om de brug te zien. En hoe hij het zag, die nieuwe brug. Tot een hemel die voor hem openging en hem tere en dierbare herinneringen schonk.