Binnen de wetenschapsfilosofie bestaan er veel interessante stromingen. Die van Popper is tamelijk rechtlijnig en voorspelbaar (wetenschap is een proces van observatie en inductie), die van Thomas Kuhn nieuw en op het moment van verschijnen revolutionair (wetenschap evolueert niet geleidelijk, maar verandert door paradigmawisselingen sprongsgewijs), die van Lakatos samenbindend (hij verenigt Popper en Kuhn), en die van de anarchist Feyerabend soms hilarisch, soms diepzinnig.
In zijn beroemde boek In strijd met de methode (1975) staat een aantal voorbeelden van hoe onlogisch theorievorming soms kan zijn. Het blijft leuk om te lezen. Het voorbeeld dat mij nog altijd erg aanspreekt is die van de kleurentheorie van Newton. Natuurlijk ook omdat mijn grote held Goethe een zo heel andere verklaring geeft voor het ontstaan van kleuren.
Volgens Newton (en dus ook volgens de huidige wetenschap) bestaat licht uit stralen met verschillende brekingsindexen. Deze stralen kun je van elkaar scheiden, je ziet dan kleuren. Je kunt ze ook herenigen en verstrooien. Deze brekingsindexen van de verschillende kleuren in bijvoorbeeld water variëren van 1,330 bij rood tot 1,341 bij violet. Heel weinig verschil weliswaar, maar genoeg om licht bij breking aan bijvoorbeeld een prisma of waterdruppels uiteen te laten vallen in de kleuren van de regenboog. Deze theorie van Newton heeft als gevolg dat de kleuren op zeer kleine schaal een laterale uitgebreidheid bezitten, zoals dat heet. Ze liggen binnen een straal licht niet op precies dezelfde plek, maar een beetje van elkaar af.
Maar, als een lichtstraal op een spiegel valt, wordt deze als precies dezelfde straal weerkaatst, met alle kleuren op dezelfde plek. Terwijl de oneffenheid van het oppervlak van de spiegel groter is dan de laterale uitgebreidheid van de verschillende kleuren. Dat is raar. Je zou dan een diffuse weerkaatsing verwachten, en niet een spiegelende. Ongeveer zoals licht dat op een muur schijnt weerkaatst wordt, alle kanten op. En dat de kleuren zich in verschillende richtingen verspreiden. De corpusculaire theorie van licht (dat licht uit deeltjes bestaat, zoals Newton beweert) is hier niet mee in overeenstemming. Newton gaf dit zelf ook toe. Toch handhaafde hij zijn theorie, hoe onlogisch ook vanuit zijn eigen waarnemingen.
Met behulp van een ad hoc hypothese loste hij het ontstane probleem op (de uitdrukking ad hoc wordt gebruikt voor eenmalige oplossingen, die niet als regel worden beschouwd). Hij beweerde namelijk dat "de weerkaatsing van een straal niet tot stand komt in een afzonderlijk punt op het reflecterende lichaam (de spiegel dus), maar door de een of andere kracht die gelijkelijk verdeeld is over het gehele oppervlak van dat lichaam".
Uitermate vaag, zijn verklaring. Weinig wetenschappelijk ook,, daar zal iedereen het over eens zijn. Een of andere kracht, jaja. Het is een schijnbeweging die meer vragen oproept dan dat zij oplost. Maar, hiermee kon Newton zijn theorie van de aanwezigheid van verschillende kleuren, opgesloten in een bundel wit licht, handhaven. Voorlopig, tot hij een betere verklaring had gevonden. Die er overigens niet kwam.
Dit gebeurt vaker in de wetenschap. Onbewust natuurlijk, te veel als men gefixeerd is op hetgeen wordt waargenomen. De tekortkomingen worden vergeten of op een irrationele manier verklaard.
Wetenschap behoort een les in nederigheid te zijn. De meeste wetenschappers zullen dit erkennen. We begrijpen minder naarmate we meer weten. Waardoor we nog meer willen weten etc.
Overigens, heden ten dage is de zogenaamde aanwezigheid van donkere materie ook zo'n ad hoc oplossing, hier om de versnelde uitdijing van het heelal mee te kunnen verklaren. Nogal gekunsteld en weinig wetenschappelijk, naar mijn idee.