Hoofdbanner

Het begrip bewustzijn zorgt in discussies meestal tot veel verwarring. Wat versta je eronder? De een definieert het totaal anders dan de ander. Beleeft het ook anders. Dat maakt dat men in gesprekken vaak langs elkaar heen praat, elkaar niet begrijpt. Met alle mogelijke irritaties van dien.

Grofweg kun je twee verschillende visies onderscheiden. De ene wordt gebezigd door veel wetenschappers, in het bijzonder de neurologen onder hen. Hun visie komt erop neer dat het gedrag van mensen, dus ook wat ze voelen en denken, voortvloeit uit neurologische processen. Die op hun beurt hun oorsprong hebben in onze hersenen. Ons neuronale netwerk analyseert steeds opnieuw de mogelijkheden die voorhanden zijn en maakt dan een keuze die het beste aanpassingsvermogen aan de omgeving oplevert. Dat heeft ook gezorgd voor de evolutie van de mens. We ontwikkelen onszelf steeds meer en steeds verder. Steeds door ons aan de omstandigheden aan te passen. Vergelijkbaar met de evolutieleer van Darwin. Ons neuronale netwerk ontwikkelt mee, wordt steeds verfijnder. De basis van bewustzijn is te herleiden tot de aanwezigheid van atomen en moleculen. Hun onderliggende processen bepalen ons denken en handelen, alsmede het gevoel van bewustzijn dat we denken te hebben. Maar, dit bewustzijn is niets anders dan onszelf wijsmaken dat er een ik of een zelf is die onze hersenen aanstuurt. Dat is een misvatting, want het zijn onze hersenen (specifieker, de molecuulprocessen die daar plaatsvinden) die ons aansturen. Wij zijn ons brein, luidt de titel van het veelbesproken boek van de neuroloog Dick Swaab.  
De neurologie denkt bovenstaande bewezen te hebben met het onderzoek naar afasie, begin 20e eeuw. Afasie is het geheel of gedeeltelijk onvermogen om gebruik te maken van taal. Men wist aan te tonen dat afasie in verband staat met hersenbeschadigingen die vrij precies te lokaliseren zijn. Door bepaalde hersendelen te vernietigen wordt dus ook het bewustzijn vernietigd. Dus kan gesteld worden dat bewustzijn niet meer is dan de hersenen.
Deze visie leidt tot een soort determinisme omtrent ons bestaan, dat zo goed als volledig is vastgelegd door de bouw van onze hersenen die hun eigen gang gaan. Dat voelt als bevrijdend voor mensen die hun lot zien als hun eigen verantwoordelijkheid terwijl het dat niet is. Niemand heeft nog ‘schuld’ aan iets. Ons leven ligt bij voorbaat al verankerd in onze hersenen. Zoals gezegd, in de molecuulprocessen die daar plaatsvinden. Deze op hun beurt worden bepaald door onze genen, onze fysieke aanleg bij geboorte. The selfish gene, heet een belangrijk boek van de Britse evolutionair bioloog Richard Dawkins. Ons leven ligt vast in onze genen. Die bepalen wat we doen en denken. Ons hele menszijn is terug te voeren tot het resultaat van wat onze neuronen inschatten als de optimale reactie om bij te dragen aan het voortbestaan van het individu of de soort. Het bewustzijn is niet meer dan een soort afleesfunctie van wat zich afspeelt in de hersenen, zonder echt mee te doen met het nemen van beslissingen. Wij zijn onze hersenen, onze genen, niets meer en niets minder.

De andere visie omschrijft ons bewustzijn als niet-materieel van aard. Er is eerder sprake van een bewustzijnsstroom dan van een specifiek bewustzijn. Die stroom heeft een bepaalde gelaagdheid. Ze kan oppervlakkig zijn of meer diepgaand. En alles er tussenin. Kenmerk van deze bewustzijnsstroom is dat er gevoel is voor empathie, voor spiegeling, voor het denken over zichzelf. Dit soort bewustzijn is niet per se gebonden aan het lichaam, kan zich er ook buiten bevinden. Ze is niet te meten, wel persoonlijk te ervaren. Het besef van deze visie is niet overdraagbaar zoals wetenschap dat is. Ze is en blijft persoonlijk. Wat het natuurlijk moeilijk maakt in een gesprek wanneer de ander deze ervaring niet heeft.
Het ontwikkelen van dit soort bewustzijn geeft een gevoel van euforie, van een innerlijke lichtheid. Het geeft meer begrip van hoe de wereld in elkaar zit, meer innerlijke rust ook. We zijn onderdeel van een groter geheel. Alles wat materie is, is van voorbijgaande aard. Onze bewustzijnsstroom leeft door, ook na onze fysieke dood. Er is sprake van innerlijke groei, van begrip en medeleven voor en met de ander. Contemplatie is het sleutelwoord. Er is een streven naar het goede, het waarachtige. Niet om er zelf beter van te houden, of om de soort in stand te houden, maar om tot meer ‘innerlijke waarheid’ te komen. Ofwel tot het licht in jezelf, zoals het boeddhisme dat noemt. Iedereen is in het diepst van zijn wezen volmaakt. Daarin zijn we volkomen gelijk aan elkaar. Dat in te zien, juist ook bij de ander, dat is de kunst. De ander is er niet om tegen te strijden, maar om mee samen te leven. Die ander, dat zijn wijzelf.

Bewustzijn is niet de geest die los van het lichaam bestaat. De tegenstelling materie-geest bestaat in feite niet. Want, wanneer je onderzoekt wat materie is, stuit je al gauw op problemen. Een atoom zou ondeelbaar zijn, nam men lange tijd aan (a-toom betekent letterlijk ondeelbaar). Totdat men ontdekte dat een atoom een positieve kern heeft met daar omheen cirkelende negatief geladen deeltjes. Die kern bevat positief geladen deeltjes die men protonen noemt. De negatief geladen deeltjes heten elektronen. Pas in 1932 ontdekte met het neutron, het neutraal geladen deeltje in de kern. In de jaren zestig ontdekte men dat zowel protonen als neutronen uit verschillende soorten quarks bestaan. Die op hun beurt door gluonen bij elkaar gehouden worden. Er zijn theorieën die zeggen dat quarks op hun beurt opgebouwd zijn uit nog kleinere deeltjes, preonen genaamd. Daar zijn echter nog geen experimentele bewijzen voor geleverd. Wat materie precies is wordt steeds vager. Sommigen spreken van energie of alleen maar trillingen. Het idee van een vaste en ondeelbare substantie is allang verlaten. Vanuit de quantummechanica werden al eerder de begrippen deeltje en plaats onderuit gehaald. De onbepaaldheidsrelatie van Heisenberg zegt dat niet tegelijkertijd èn de plaats van een deeltje èn de hoeveelheid beweging nauwkeurig kan worden bepaald. Waar de een meer bepaald wordt, wordt de ander juist meer onbepaald. Verder is er alleen nog sprake van waarschijnlijkheden. Een elektron bijvoorbeeld wordt niet langer beschouwd als een deeltje op een bepaalde plek, maar als een waarschijnlijkheidswolk met een bepaalde kans om zich op een bepaalde plek te bevinden. Zo is er zelfs een kans dat een elektron zich, in tegenspraak met alle logica en oude natuurwetten, in de kern van een atoom bevindt. Die is weliswaar superklein, en de hoeveelheid beweging is supergroot, maar ze is aanwezig. Gekker wordt het zelfs bij het twee spleten experiment van Young. Wanneer we daar een elektron op een scherm met twee spleten schieten, blijkt dat dit elektron door de twee spleten tegelijk heen gaat! Intuïtief niet te begrijpen, maar het blijkt wel uit alle tot nu toe uitgevoerde experimenten.
Het hele idee van (vaste) materie komt hiermee op losse schroeven te staan. Zoals Werner Heisenberg, de grondlegger van de quantummechanica (zie mijn recensie van Helgoland, hier) dat formuleerde: “De atomen en zelfs de subatomaire deeltjes bestaan niet werkelijk, ze vormen eerder een wereld van potentiële mogelijkheden dan van objecten of feiten.”

Het is grappig en ook veelzeggend dat de natuurkunde, die zich alleen richt op niet-levende materie (op corpusculaire grondslag, zoals dat vroeger heette), uiteindelijk haar eigen fundamenten zelf onderuit haalt. Zelf moest ik op de middelbare school erg wennen aan het materie-denken van de natuurkunde. Ik weet nog goed dat ik in de derde klas een grote weerzin voelde tegen alle axioma’s en dogma’s in het boek van Schweers en Vianen. Het was volledig in strijd met hoe ikzelf de wereld zag en beleefde. Pas in de vijfde klas begon ik er aan te wennen, mede omdat het vak wiskunde mij gemakkelijk afging. Tot ik in de zesde klas een docent natuurkunde had die geweldig kon uitleggen. En we opeens de onbepaaldheidsrelatie van Heisenberg voorgeschoteld kregen. Mijn interesse was gewekt. Ik was in één klap om. Er is dus een grens aan wat wij middels ons denken over de fysieke wereld kunnen begrijpen. En de natuurkunde onderzoekt dat. Wauw, geweldig. Ik wist nu wat ik wilde studeren: natuur- en sterrenkunde. Geen moment spijt van gehad. Wat een rijkdom aan ideeën en gedachten. Die helderheid van denken, prachtig. Zo puur, zo zuiver. En tegelijk, hoe beperkt is het denken in alleen maar materie en andere zekerheden.

Deze twee verschillende visies over wat bewustzijn is tot elkaar brengen lukt niet. Zal ook nooit lukken. De uitgangspunten zijn veel te afwijkend van elkaar. Zelf voel ik natuurlijk voor de tweede visie. Mensen die mij kennen zullen zich daar niet over verwonderen. Maar degenen die de eerste visie aanhangen, en dat zijn er steeds meer, juist ook mensen die niet wetenschappelijk zijn gevormd, begrijp ik. Deze visie geeft veel vastigheid. Het ongelooflijk ingewikkelde, nauwelijks te bevatten leven met al zijn onrechtvaardigheden wordt min of meer gereduceerd tot één simpel feit: we bestaan uit atomen en moleculen, en zij bepalen en beheersen ons leven. Verder hoeven we niet na te denken. Alles hangt van toeval aan elkaar. Het toeval van de evolutie. We worden geboren uit een zaadcel en een eicel, leven een tijdje en gaan weer dood. Waarna alles ophoudt. Het enige wat ons resteert is er maar het beste van te maken. En verder zien we wel.

Een uitspraak die mijn persoonlijke visie omtrent bewustzijn misschien het beste weergeeft is die van de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen: "De geest zit niet in het lichaam, maar het lichaam zit in de geest."
Waarmee ze bedoelt: het fysieke, het lichaam dus, en in het verlengde daarvan de hersenen en alle neurologische processen die zich in het lichaam afspelen, zijn slechts een van de mogelijkheden van wat de geest vermag. De materie is een (klein) onderdeel van het grote geheel waar de geest voor staat. De geest is onuitputtelijk, het leven in materiële omstandigheden eindig en tijdelijk van aard. Het een (het aardse materiële) past als een puzzelstukje in het ander (het licht, de geest). Niet andersom.