Hoofdbanner

Het huidige denken in de westerse wereld lijkt gebaseerd te zijn op het Darwinisme, de evolutieleer die verklaart hoe uit eenvoudige organismen via natuurlijke selectie uiteindelijk de mens zich heeft weten te ontwikkelen. Sleutelbegrippen zijn hierbij: the struggle for life en the survival of the fittest.
De westerse maatschappij, althans het succesvolle gedeelte, is volgens dit principe opgebouwd. Jij als individu streeft zoveel mogelijk macht na. Hebzucht wordt beloond. Des te meer je hebt, des te groter is je aanzien en dus je overlevingskans. Kernbegrip is: concurrentie.
Dit houdt in: concurrentie met je medemens. Deze is immers je tegenstander, want hij is volgens hetzelfde principe ook uit op geld, roem en macht: jouw geld, roem en macht. Het is een krachtmeting, het is jij of de ander. De één zijn brood is zijn ander zijn dood.
In het bedrijfsleven zien we dit principe in optima forma. De concurrentiestrijd is daar keihard. Maar, zeggen de economen, die is juist nodig, want hieruit komen vanzelf de beste producten voort. Deze overwinnen immers de andere, minder succesvolle producten. Men noemt dit: marktmechanisme. Met als gevolg producten en een welvaart die aan iedereen ten goede komen. Zegt men.
Hebzucht, het voorop stellen van het eigen belang, is de motor van de maatschappij, de drijvende kracht achter het succes van het westen.

Maar kijken we achter die concurrentiestrijd, welke motieven daar een rol spelen, dan rijst er een ander beeld. Wat is immers de grondslag van een behoefte aan concurrentie? Dat is angst. Angst om te verliezen, met name. Niet alleen van de ander, maar vooral van zichzelf. De angst ook om de boot te missen.
Daarbij kijkt men niet naar de eigen talenten en mogelijkheden, nee, men let vooral op wat de ander doet. Geprobeerd wordt daar dan ten eigen voordele op in te springen, door de ander bijvoorbeeld te slim af te zijn.
Men is daarmee een gevangene van het (concurrerende) gedrag van de ander. Die bepaalt kennelijk het eigen gedrag. Men kijkt niet zozeer naar wat men zelf heeft, aan bezittingen of talenten, men kijkt naar wat men niet of minder heeft. Met als gevolg een stelselmatige ontevredenheid, want er zijn altijd mensen die meer bezitten. Vanuit een soort van minderwaardigheidscomplex tracht men die ander dan te belagen, te overtreffen. Het ressentiment zoals door Nietzsche beschreven, en later door Menno ter Braak, vloeit hier uit voort. Men is een slaaf van de omgeving, ook wanneer de uiterlijke omstandigheden succesvol zijn. Men laat zich leven, men wordt geleefd.

Behoefte aan concurrentie, the survival of the fittest, het komt voort uit een ouderwets soort denken. Het denken namelijk dat we minder zijn dan de ander wanneer die machtiger en rijker is. Het is een denken, zoals gezegd, vanuit angst. Angst voor de wereld, die als één vijandig broeinest wordt gezien, waar we ons hardnekkig tegen moeten wapenen.
We sluiten onze grenzen, zowel letterlijk als figuurlijk. We wijzen anderen het land uit. We barricaderen onze deuren. De ander is de vijand. We staan nog nauwelijks in open contact met het leven, de medemens, onszelf.
"Concurrentie is de ziekte van deze tijd", zeggen sommigen.* Het zijn dwanggedachten die ons beheersen. Dat wanneer wij de ander niet een slag voor zijn, dat die ons dan overvleugelt. En wij jagen onszelf opnieuw op, om de ander te overtreffen. Ten koste van veel, onszelf, onze innerlijke rust.
Gevolg is een gestreste maatschappij, waar de afvallers, degenen die de ratrace niet volhouden, als een minder slag mensen bij het straatvuil worden gezet. Of in volgepakte blokkendozen, die men bejaardentehuizen noemt, worden opgeborgen. Ze tellen niet meer mee.

Wanneer je het los kunt laten, die uiterlijke jacht, het steeds weer de strijd aan willen gaan met de ander, en jezelf accepteert zoals je bent, de wereld accepteert zoals die elke dag aan jou verschijnt, krijg je vanzelf een omslag in denken. Je hoeft daar weinig voor te doen, alleen een doorzien van de werkelijke behoeften in de wereld. Die behoeften zijn: geholpen willen worden.
Je insteek verandert dan van, hoe word ik er zelf beter van, in: hoe wordt de ander er beter van.
Het klinkt tegenstrijdig, maar een ander helpen geeft veel meer voldoening dan steeds je eigen gerief nastreven. Een ieder draagt dit beginsel in zich. Zodra er bijvoorbeeld iemand vlak voor je in de tram dreigt te vallen, schiet je hem automatisch te hulp. Dat is je natuurlijke neiging, het eerste wat bij je bovenkomt.

Het vraagt een vrije geest, Nietzsche zei het al. Die zorgt ervoor dat je vanuit je eigen gedachten en creativiteit denkt en handelt en niet zozeer let op wat een ander denkt of doet.
Die ander is niet belangrijk, behalve wanneer die jou nodig heeft. Dan juist weer wel. En andersom ook natuurlijk, wanneer jij de ander nodig hebt. De mens is ten slotte een sociaal wezen.
Dan zal blijken dat zo'n vrije geest veel meer (ook materiële rijkdom) oplevert dan een denken en handelen vanuit een survival of the fittest. Omdat nu iedereen erbij betrokken is. De rancune van degene die de concurrentieslag niet aankan, zal ontbreken. Alsmede het schuldgevoel van degene die alle macht en rijkdom naar zich toe heeft geschraapt. Dat maakt een ieder vrij, voor zichzelf en naar de ander toe.

Verandering van denken vindt alleen plaats op individueel niveau. Stemmen op een politieke partij helpt daar niet bij. Of het je vastklampen aan een of andere ideologische beweging of godsdienst.
In het nu leven, in het moment van de dag, in acceptatie van jezelf en de wereld, zonder al te hoge verwachtingen naar de toekomst toe, zonder al te veel spijt van de gemiste kansen in het verleden, dat maakt je vrij.
Wanneer je dit beseft, dat concurrentie een aangepraat mechanisme is, niet wezenlijk, maar een afgeleide van jou die als een voortschrijdende kanker bezig is het leven te verwoesten, treedt er al verandering in. En de omgeving verandert mee.



* Lees onder andere: Byron Katie - The Work