De belangtelling voor de spirituele filosofie van Simone Weil neemt met de dag toe. Om de paar jaar komen er nieuwe boeken uit met beschouwingen over haar mystieke inzichten, er worden lezingen gegeven, gespreksgroepen gevormd, het gaat maar door.
Wie is deze vrouw over wie nog relatief weinig bekend is? En wat behelst haar mystiek?
Simone Weil leefde van 1909 tot 1943. Dat was een behoorlijk roerige periode in de politiek van Europa. Er waren grote veranderingen tijdens het interbellum met onder andere de intrede van het communisme in de Sovjet-Unie, er was de opkomst van het nazisme in Duitsland en het begin van de Tweede Wereldoorlog. Roerig was ook haar leven. Als dochter agnostisch opgegroeid in een Joodse familie in Frankrijk, studeerde ze in Parijs samen met generatiegenoten Simone de Beauvoir en Jean Paul Sartre. Haar docent, de filosoof Alain, had grote invloed op haar. Ze stortte zich op de politiek, was actief als voorvechtster van de arbeidersbeweging, maar had zowel scherpe kritiek op het communisme zoals dat zich in de Sovjet-Unie ontwikkelde, als op het kapitalisme in de VS. Ze gaf les aan arbeiders, werkte incognito in verschillende fabrieken om aan den lijve te ondervinden hoe frustrerend en geestdodend het werk daar is. Ze had een zwakke gezondheid, was meerdere malen door ziekte langere tijd uit de roulatie en overleed op 34-jarige leeftijd aan longtuberculose.
Veel van de essays die ze heeft geschreven zijn pas na haar dood (in de jaren vijftig) gepubliceerd. De schrijver Albert Camus, die haar zeer bewonderde, droeg daar zorg voor. Zo actief en stormachtig als Simone Weil leefde, zo razendsnel maakte ze zich steeds weer nieuwe inzichten eigen. Zo bezocht ze op 26-jarige leeftijd onder andere de basiliek van Assisi in Italië. De mystieke ervaringen die ze daar opdeed, maakte dat ze zich ging verdiepen in de godsdiensten van het oude Egypte en dat van India. Vanaf dat moment maakte ze zich los van de politiek en richtte ze haar aandacht op de spirituele aspecten van het leven.
Ze bestudeerde de Bhagavad Gita, een oud geschrift uit de Indiase mystiek, ongeveer uit de 4e eeuw voor Christus. Daarvoor leerde ze zichzelf het Sanskriet waarin de oorspronkelijke geschriften geschreven zijn. De Bhagavad Gita geldt als een mystieke oertekst. De dialoog tussen prins Arjuna en zijn wagenmenner Krishna (die in feite een geïncarneerde godheid is) is een inwijding in de hoogste kennis. Het gaat om de transformatie van het beperkte ‘ik’ tot een vereniging met de grotere werkelijkheid. Het persoonlijke moet worden losgelaten. Het eigen zelf moet zich verruimen tot het hele universum. Ofwel in de woorden van Simone Weil: “dat de ziel van de mens het hele universum tot haar lichaam neemt.”
Het gaat daarbij om de liefdevolle overgave aan een alles omvattende werkelijkheid. Dan pas kan de transformatie van het zelf als volledig en geslaagd worden beschouwd. De ziel heeft verlossing bereikt. Krishna geldt hier als de persoonlijke God. Maar het begrip God is hier meervoudig. Er is ook een Brahman, de onpersoonlijke God. Dat is hij die noch bestaat noch niet bestaat. Onbereikbaar voor ons. Door de bemiddelaar Krishna kunnen we evenwel tot de God Brahman doordringen. Te vergelijken, voeg ik er zelf aan toe, met hoe iemand als Meister Eckhart over God spreekt. Niet te begrijpen, niet te vatten. Het is afwachten hoe God zich aan jou openbaart. De houding die daarvoor nodig is, is ‘gelassenheit’. Een soort van actieve, want naar buiten toe geopende, gelatenheid.
Met hetzelfde enthousiasme heeft Simone Weil zich op Plato’s Symposion gestort, een dialoog over de oorsprong, de aard en het doel van de liefde. De beroemde filosoof Socrates vervult hier een grote rol, met name wanneer hij zijn ontmoeting met de priesteres Diotima verwoordt. Ook hier gaat het Plato (en Socrates) om de transformatie van de ziel. Deze vindt niet plaats door het verstand maar door liefde. Op het hoogste niveau verandert het weten in een passieve ontvankelijkheid. De ziel is dan vrij van hechting aan het lichamelijke of aan een intellectueel weten. Schoonheid kan dan aanschouwd worden. Oftewel ‘Het Goede’, zoals Plato dat noemt. Dit ‘Goede’ is in ieder mens aanwezig als kiem. Het moet alleen opgewekt worden vanuit een verlangen naar Schoonheid. Het persoonlijke gaat dan op in het universele. Zie hier de overeenkomst met de Bhagavad Gita, waar eenzelfde ontwikkelingsgang wordt beoogd.
Plato is natuurlijk vooral bekend om zijn allegorie van de grot. Ook daar besteedt Simone Weil in een van haar essays aandacht aan. Allereerst de analogie van de zon. De zon is de bron van het licht. Zo is volgens Plato ‘Het Goede’ de bron van alle denken. De mensen in de grot zien alleen schaduwen op de wand, omdat hun gezichten van het licht zijn afgekeerd. Zij menen dat dit de werkelijkheid is. Als iemand al in staat is zich om te draaien, dan zal hij verblind worden door de zon. Dan ziet hij werkelijk niets meer. Hetzelfde geldt voor ‘Het Goede’. Dat ten volle aanschouwen lukt niet. We zien slechts schaduwvarianten daarvan. In die schaduw richten we ons op aardse zaken als prestige verwerven, macht en status. Het ‘ik’ wil belangrijk zijn.
Pas stapsgewijs kunnen we ons ‘ik’ transformeren van het persoonlijke (de mens in de grot) naar het universele (die mens die naar het licht gekeerd leeft). Zodra die transformatie heeft plaatsgevonden, hecht de ‘ik’ niet meer aan zichzelf. Macht, prestige en status zijn niet langer belangrijk. Liefde voor al wat leeft heeft zijn plaats ingenomen. De mens gaat op in ‘Het Goede’, ‘de werkelijkheid in zijn grootste helderheid’.
Simone Weil concludeert hieruit: dit Goede is goddelijk: ‘God is niets anders dan goed en er is geen ander orgaan om contact met hem te maken dan liefde. Net zoals we geluid niet kunnen herkennen met onze ogen, zo is er geen ander vermogen dan liefde om God te herkennen.’
Ook gaat Simone Weil in haar Cahiers in op de betekenis die het Nieuwe Testament voor haar heeft. Allereerst onderscheidt ze het mystieke Christendom van dat zoals dat door de kerkelijke instituten wordt uitgedragen. Daar zit voor haar een levensgroot verschil in. De kerk ziet ze als totalitair, veroveringszuchtig, vernietigend. God wordt gepresenteerd als een bevelende en ingrijpende macht. Daar moet Simone Weil niets van hebben. Voor haar is God de vereniging met de universele liefde, met de totale werkelijkheid. God is afwezig en grijpt juist niet in. Heel belangrijk, God bemoeit zich niet met ons leven. Wel valt de Goddelijke liefde van boven naar beneden, net als de stralen van de zon. Het is aan ons om die te ontvangen. God zelf is niet te kennen, net zoals wij niet rechtstreeks in de zon kunnen kijken. Pas door bemiddeling van zijn Zoon Christus kunnen wij tot hem komen. Ze gebruikt hierbij de analogie van de plantenwereld, waar het chlorofyl de stralen van de zon omzet in voedsel. Zonder dit chlorofyl zou er geen leven op aarde mogelijk zijn.
Simone Weil: ‘Zoals de zon het beeld van God is, zo is het plantaardige sap dat de zonne-energie opvangt, en dat planten en bomen recht omhoog doet rijzen tegen de zwaartekracht in, een beeld van de Zoon, de Middelaar.’
Zijn Zoon incarneert zich in de menselijke ziel, zodanig dat aardse uiterlijkheden wegvallen en er in plaats van ’ik’ alleen nog licht (= de liefde) overblijft. Zoals Paulus dat noemde: ‘Niet ik, maar de Christus in mij.’ Wij zouden nu zeggen: niet 'ik', maar de liefde voor alles en iedereen.
Let wel, deze transformatie, deze geboorte vindt plaats van boven naar beneden. Net zoals de stralen van de zon van bovenaf op de aarde vallen. Die stralen vallen op iedereen, op zowel goede als slechte mensen. De zon maakt geen onderscheid. Zo is het ook met God, zegt Simone Weil. Die maakt geen onderscheid tussen de mensen. Ieder mens is hem even lief, zowel de zondaar als de heilige.
Belangrijk is dat we onze blik omhoog richten, gaat ze verder. Om ons open te stellen voor de universele liefde die in ons neer wil dalen. De spirituele ontwikkeling bestaat dan uit drie fasen. Allereerst onthechting, het loslaten van het ‘ik’. Het afleggen van de behoefte aan prestige, macht, status, materiële zaken. Het loslaten ook van vastomlijnde ideeën en gedachten. Die zijn allemaal van voorbijgaande aard. Als tweede fase geldt de omwending, het naar boven gericht zijn op het universele, de liefde, Het Goede, God. Als derde en laatste fase is er de eenwording met het universele, met de alomvattende liefde. Deze liefde is onpersoonlijk, richt zich niet op iemand of een object, maar op de gehele werkelijkheid.
De houding die voor deze spirituele ontwikkeling nodig is, is ook drieledig. Allereerst is er de aandacht, het besef van verlangen dat er is om op te gaan in een overkoepelende liefde die alle mensen samenbindt. Als tweede moet de mens leren om te wachten. Niet ongeduldig het geluk najagen, of het willen opgaan in Liefde, het Goede of God. Nee, afwachten wat er gebeurt wanneer je je openstelt voor wat op jou neer wil dalen. Niets afdwingen dus. Als laatste is een houding van contemplatie vereist, een kijken in de eigen diepte, dwars door uiterlijkheden heen. Een oprecht zoeken naar waarheid aldaar.
Zo verbindt Simone Weil in haar Cahiers drie oerteksten, die van de Bhagavad Gita, van Plato en die van het Nieuwe Testament met elkaar tot een gemeenschappelijke inhoud: een streven naar de dood van ons aardse ‘ik’ door middel van onthechting en loslaten, een ons richten op de universele liefde die van bovenaf op ons toe wil stromen, en de eenwording met diezelfde liefde die vervolgens alle mensen tot elkaar samenbrengt, ongeacht afkomst, kleur, opleiding, karaktereigenschappen etc. Want zonnestralen hebben geen voorkeur om op te schijnen.
Literatuur:
Simone Weil – Onderdrukking en vrijheid; filosofische politieke geschriften, Kelderuitgeverij 2018
Jacques Graste – Spirituele filosofie en de ziel; mystieke oerteksten met Simone Weil als gids,Klement 2008 (ook verschenen als proefschrift Universiteit voor Humanistiek, Utrecht)