Hoofdbanner

Tijdens de lessen natuurkunde die ik aan de hoogste klassen van het VWO gaf, waren er altijd wel momenten dat we over andere onderwerpen dan de lesstof konden praten. Ikzelf vond dat waardevol. Het schiep een andere band met de groep. Ruimer, filosofischer. Af en toe kreeg ik een vraag als: gelooft u in een leven na de dood?
Ik benadrukte dan eerst dat mijn overtuiging strikt persoonlijk is. Een ieder moet op zoek gaan naar zijn eigen waarheden. Duik je eigen beleving in, houdt die tegen het licht, scherp hem aan. De conclusie die je dan trekt, past bij jou. Of je nu gelooft in een hiernamaals of niet, maakt niet uit. Blijf vooral bij jezelf. Wat ik vind is niet belangrijk.
‘Ja maar, hoe kijkt u er dan tegen aan?’
‘Zelf leef ik met de gedachte dat dit maar één van mijn vele levens is.’
‘Oh, u gelooft in reïncarnatie?’
‘Geloven is niet het goede woord. Voor mij is het een vanzelfsprekendheid. Net als dat ik ervan uitga dat elke ochtend de zon opnieuw opkomt. Voor mij is dat een basiszekerheid. Daar kun je het mee vergelijken.’
Meestal valt het dan stil. Een enkeling zegt zich hierin wel te kunnen vinden, anderen denken dat met de dood alles ophoudt. Ik geef aan dat iedere overtuiging even waardevol is, mits hij doorleefd is.   

Ik moest hieraan denken bij het lezen van Uit de sterren; De lange weg naar een nieuwe geboorte. Het boek beslaat vijf voordrachten van de grondlegger van de antroposofie, Rudolf Steiner, aangevuld met een voorwoord van Jesse Mulder, een uitvoerig en verhelderend nawoord van Myriam Driesens, met tussendoor een aantal uitgelichte thema’s uit het werk van Steiner. Plus een aantal spreuken die voor mij niet hadden gehoeven. Voor wie niet thuis is in de antroposofie is dit boek niet aan te raden. Het zal onbegrip oproepen, met als voornaamste argument dat dit wetenschappelijk gezien niet serieus is te nemen. Niet lezen dus als je dit vindt, en ook dit stukje niet.  

Voor mij, vertrouwd met de antroposofie en de reïncarnatie-gedachte, is dit een waardevol thema. Te meer omdat er weinig bekend is over de periode vlak voordat iemand wordt geboren. Ook in de antroposofie is dit een onderbelicht onderwerp. De overgang van de mens na de fysieke dood kent veel literatuur. Deze kun je ook op een bepaalde manier zelf aanvoelen. Hoe na zo’n drie dagen de levenskracht het lichaam verlaat. De herinneringen die hierin liggen opgeslagen verdwijnen langzaam. Dit klinkt misschien vaag, maar iedereen maakt wel eens mee dat de lichaamskracht tijdelijk van een gedeelte van het lichaam losschiet. Je zegt dan bijvoorbeeld dat je been slaapt. De prikkeling die je daarna voelt geeft aan dat de lichaamskracht weer in je been terugvloeit.
Ook kun je je voorstellen dat na een tijdje je astraliteit (je emoties en gedachten) je lichaam verlaat. Iedere nacht gebeurt dit namelijk tijdens je slaap. Tijdens het dromen zijn je emoties en gedachten nog gedeeltelijk met jou in contact, tijdens je diepe slaap is ze volledig weg. Samen met je ik-bewustzijn. Daar heb je geen weet van. Wat er dan in je bed ligt is je lichaam met zijn levenskracht. Meer niet. Wanneer je abrupt wakker wordt gemaakt, kun je voelen (ervaren) hoe je ik-bewustzijn samen met je emoties en gedachten in één klap in je lichaam terugvallen. Daar kun je je in trainen, in dit soort ervaren.

Veel mensen spreken van een hiernamaals. In het Christendom is dit een belangrijk thema; het geloof dat dit aardse leven niet het einde betekent. Dat je in iets als de hemel voortgaat tot in eeuwigheid. Dat er iets als onsterfelijkheid bestaat. Goed beschouwd is deze visie er een van hebzucht. Een egoïstische troost voor wie niet kan accepteren dat er een einde aan het leven komt. Alsof je je vastklampt aan een achterhaald idee. En jezelf daarbij flink voor de gek houdt. Het is verder ook niet uitgewerkt. Ja, je moet een godsvruchtig leven leiden. Maar wat houdt dat in? Leidt dat niet tot de hypocrisie die we in alle religies zien? Verder, waarom al die verschrikkelijke ellende op de wereld? Oorlog, haat, terrorisme, armoede, onderdrukking. Dat kan een goede God toch nooit gewild hebben?

Voor mij is deze kerkelijke visie tamelijk eenzijdig. Het leven zit toch wel iets gecompliceerder in elkaar. Vandaar ook dit boek dat zoveel meer ruimte biedt. Het begint met een prikkelende stelling:
‘We hebben net zozeer een woord nodig voor ongeborenheid als we een woord hebben voor onsterfelijkheid.’
Inderdaad, we vragen ons wel af wat er gebeurt na onze fysieke dood, maar haast nooit wat er was voor onze geboorte. Het woord ‘ongeborenheid’ voelt om die reden vreemd aan. Net als hiervoormaals. We zijn daar niet mee bezig. Misschien omdat ze in tegenstelling tot ‘onsterfelijkheid’ niet aan ons egoïsme tegemoet komt?
Voor de meeste mensen is de geboorte het begin van het leven. Negen maanden daarvoor is er de conceptie, het samenkomen van de mannelijke zaadcel met de vrouwelijke eicel. Daaruit ontwikkelt zich het embryo. Dat wordt nog niet als volwaardig leven gezien, vandaar dat er tot 24 weken nog abortus mag worden gepleegd. Die 24 weken is technologisch bepaald. Vanaf dat moment kan een foetus in een ziekenhuis als levensvatbaar beschouwd worden. Het zal in een couveuse overleven.
Maar bijna de hele westerse wereld is ervan overtuigd: voor de conceptie was er niets.

De reïncarnatie-gedachte werpt hier een heel ander licht op. Er bestaat iets als karma. Wat je in je ene leven doet, kan gevolgen hebben voor je volgende leven. Zowel in positieve als in negatieve zin. De mensen met wie je een draadje hebt, kun je weer tegenkomen in volgende levens. Er bestaan twee soorten karma. De ene is de vereffening met vorige levens. Je zult iets moeten goedmaken, of je plukt juist ergens de vruchten van. Wanneer je alleen van deze ene soort karma uitgaat, dreigt er een gevaar. Je zou kunnen concluderen bij het zien van armoede of een ander soort ongeluk bij de ander dat die persoon het er in zijn vorig leven wel naar gemaakt zal hebben. Je plakt hem een etiket op, dat enerzijds de ander vastzet, en anderzijds jou de ruimte geeft om je te misdragen.
Maar er is nog een tweede soort karma. Die is vooruit levend, toekomstige levens in. Dat is een bewust ervoor kiezen om een en ander mee te maken. Als uitdaging, zeg maar. Het is hier de moed en dapperheid die ervoor kunnen zorgen dan een ander in armoede leeft of een ander ongeluk treft. Een mooi beeld dat ruimte geeft, voor iedereen.

Ja, zeker het nawoord van Myriam Driessens geeft een heldere inkijk in wat er gebeurt tussen dood en nieuw geboorte. Rudolf Steiner zelf is in zijn voordrachten vaak breedsprakig, zichzelf herhalend, niet altijd makkelijk te volgen. Dat komt omdat hij zich op de groep mensen voor zich richtte. Hij paste zijn woorden steeds aan zijn omgeving aan. Het zijn geen geschreven teksten die logisch in elkaar overvloeien. Zijn voordrachten zijn ook meer dan 100 jaar oud. Het leven en ook de taal hebben zich sindsdien flink ontwikkeld.
Daarom is het goed dat elke voordracht vooraf wordt gegaan door een soort van overzicht en samenvatting. In begrijpelijk Nederlands. Het boek zelf, zowel de voordrachten als het nawoord, gaat veel dieper in op wat er allemaal plaatsvindt tussen dood en nieuwe geboorte dan wat ik hier bespreek. Hoe de overledenen bijvoorbeeld op hun weg naar boven de ongeborenen op weg naar beneden ontmoeten. Hoe we in gedachten om kunnen gaan met pas overleden mensen. Hoe een nieuw leven zich generaties lang voorbereidt om op aarde te komen. Hoe overal de verwondering over wat leven is ervaren kan worden. Het is een rijk boek, geschreven vanuit verschillende invalshoeken.

Nu lijkt het alsof dit soort gedachten ver van ons gewone mensen afstaat. Dat klopt. Maar bepaalde kunstenaars hebben deze gedachten eerder al uitgesproken. En doen dat nog steeds, ook in onze tijd. Dan denk ik aan taalgevoelige mensen die het vermogen hebben ‘achter de werkelijkheid’ te kijken. Die in beelden denken, en niet in de kale wereld van materialistisch waarneembare feiten. Dat zijn de dichters. Aan hen de toekomst om al het platte en al te aardse kille denken in ons leven te overwinnen.

Als voorbeeld van wat er kan gebeuren na de dood, gevolgd door het voornemen opnieuw geboren te willen worden, kortom van de reïncarnatie-gedachte en de ongeborenheid in de natuur, hieronder het prachtige gedicht De wilde iris van de Amerikaanse dichteres Louise Glück (1943-2023), winnares van de Nobelprijs voor de literatuur in 2020 (de vertaling uit het Engels is van mij). Lees en geniet mee.


De wilde iris

Aan het eind van mijn lijden
was er een deur.

Luister: wat jij dood noemt
herinner ik mij.

Geluiden, boven me, verschuivende dennentakken.
Daarna niets. De zwakke zon
tintelde over de droge grond.

Het is vreselijk te overleven
als bewustzijn
begraven in de donkere aarde.

Toen was het voorbij: dat wat je vreest, een ziel
te zijn en niet in staat
tot spreken, eindigde abrupt, de stugge aarde
gaf een beetje mee. En wat ik hield
voor vogels schoot lage heesters in.

Jij voor wie de overgang
uit de andere wereld geen herinnering is
ik zeg je dat ik weer kon spreken: wat er ook
terugkeert uit vergetelheid keert terug
om een stem te vinden:

uit het hart van mijn leven spoot
een grote fontein, diepblauwe
schaduwen op een azuren zee.


Literatuur: Rudolf Steiner - Uit de sterren; De lange weg naar een nieuwe geboorte, Steinervertalingen 2019.