Bij toeval liep ik vorig jaar in de bibliotheek een boek met bovenstaande titel tegen het lijf. Geschreven door de Amerikaanse antropoloog Hank Wesselman. De titel intrigeerde mij, juist omdat twee weken daarvoor ditzelfde thema tijdens een lezing die ik gaf naar voren kwam. Ik gebruikte toen dezelfde woorden, namelijk dat wij als mensen een kom kunnen zijn (kunnen vormen) die in staat is geestelijk licht op te vangen. We hadden het met de hele zaal toen over wat het meest wezenlijke aan de mens is of zou kunnen zijn, wat wij als kern kunnen ervaren. Een voorzichtig antwoord: we hebben geen kern, maar wel een kiem dat kan ontluiken door ons als een schaal open te stellen voor het geestelijke licht dat wil binnenstromen. Iets in die richting. Klinkt zo opgeschreven wat vaag en misschien ver weg, maar voor degenen die erbij waren was het goed te volgen, bleek uit de respons.
Het boek gaat over de Amerikaan Wesselman die in contact komt met een Hawaïaanse sjamaan, Makua genaamd. De afgestudeerde antropoloog Wesselman heeft eerder inheemse stammen in Afrika bezocht, jarenlang met hen samengeleefd en veel spirituele ervaringen opgedaan, waarover hij inmiddels drie boeken heeft geschreven. Hij was dus geen onbekende met veel inheemse tradities en inzichten toen hij Makua in 1996 ontmoette. Hij was zelf ook leraar op dit gebied en leidde conferenties en andere bijeenkomsten.
Het is een bijzonder boek. Aanvankelijk dacht ik aan een soort kruising tussen de boeken van Carlos Casteneda (The teachings of Don Juan en de vele boeken die daarop volgden) die in de jaren zeventig door miljoenen mensen verslonden werden, en die van James Redfield (De Celestijnse Belofte) uit de jaren negentig. Echter, waar Casteneda steeds warriger en sensationeler werd in zijn latere boeken en James Redfield met zijn vermeende superioriteit en schone schijn alleen maar ergernis bij mij opwekte, voelde het lezen van dit boek als authentiek. De belevingen en ervaringen zijn echt, ook al komen ze voor een westers georiënteerd iemand als ik soms als zeer onwaarschijnlijk over. Ik had af en toe de grootste moeite om het te volgen. Maar het is de kunst je daarover heen te zetten en je in te leven in wat de zeer oude Polynesische cultuur te vertellen heeft.
Allereerst is daar het animistische wereldbeeld. Wat inhoudt dat de hele natuur als bezield beleefd wordt. Niet alleen bomen hebben een ziel, maar ook bergen, vulkanen en zelfs stenen. Makua heeft dan ook contact met ze. Zo praat hij veelvuldig met de vulkanen op het eiland Hawaï, brengt ze offers en probeert ze gunstig te stemmen. Dit gesprek met de natuur gaat steeds via zijn voorouders, met wie hij een intensief contact heeft. Hij heeft als belangrijkste sjamaan dan ook een opdracht de oude wijsheid te behouden en door te geven aan volgende generaties. Vandaar dat hij contact zocht met de antropoloog Wesselman, die de vele gesprekken en de daaruit voortvloeiende inzichten immers in boekvorm zou laten verschijnen. Zodoende zou het beschikbaar worden voor de hele wereld.
Zo is er ook de sterrenwereld waar de oude Polynesiërs een intensief contact mee hadden. In hun beleving zijn zij nakomelingen vanuit een andere dimensie, onder andere vanuit de dubbelster Sirius. Ja, het staat er echt. Met grote hemelse kano's van licht zijn ze op de Polynesische eilanden gearriveerd, om daar hun intrek te nemen in de toen aanwezige schepsels op aarde. Ook de Plejaden, de Grote Beer en de Poolster nemen een belangrijke plek in in hun mythologisch denken. Zo ook de walvissen en dolfijnen die in de zee leven, zij zijn de hoeders van de Polynesiërs, min of meer heilig voor ze en dienen dan ook beschermd te worden.
Bij het lezen van dit soort informatie haakte ik even af, te onwaarschijnlijk als ik dit vond, maar in de beschrijvingen van de betekenis van de zon (het mannelijke) en de maan (het vrouwelijke) kon ik me dan weer wel vinden. En ook in grondgedachten als respect en eerbied hebben voor al wat leeft, het betonen van nederigheid ten opzichte van medemensen en het leven met discipline.
Pas echt boeiend worden de gesprekken tussen Makua en Wesselman in de laatste hoofdstukken. Het gaat daar ineens veel dieper. Ik herkende daar veel westerse esoterie in. Hoewel vanuit een heel andere oorsprong gedacht en beleefd. Zoals dat het Joods-Christelijk-Islamitische geloof om hun God buiten het aardse leven plaatsen, ver van ons vandaan, als een soort van opperrechter ons beoordelend. Hiermee het gedachtengoed van Plato volgend. Waarmee we onszelf afscheiden van een werkelijk spiritueel beleven (Nietzsche benadrukte dit in zijn ogen decadente aspect van het christelijk geloof steeds heel sterk). De sjamaan Makua heeft hier een heel andere visie op. Er is maar één plek waar we God, of hoe je het verlichte stadium van begrip en ruimte voor de wereld ook wilt noemen, kunt vinden en dat is in jezelf. Dat benadrukt Makua steeds weer. De kerkelijke instituten ziet hij juist als de onderdrukkers van de spirituele zoekers in de wereld. Daarom, roept hij steeds, hecht geen geloof aan predikers en goeroes. De wijsheid ligt in onszelf besloten. Als een soort kom dat de wijsheid van het licht kan opvangen. Ja, inderdaad.
In dat laatste kan ik me natuurlijk wel vinden. Zoals te lezen is in mijn jaarfeestenboek, met name in mijn beschrijving van De mantel van de Madonna. Evenals de reïncarnatiegedachte en dat we met z'n allen op weg zijn om te evolueren.
En al dat andere dat ik in dit boek gelezen heb, dat mij bevreemdde en dat ik met mijn Westerse achtergrond niet begreep: ach, het zal wel (of niet). Ik zal dat de komende jaren op mij in laten werken. Om het nog eens in mijn zelf gecreëerde kom op te kunnen vangen, ha. Wie weet.