Hoofdbanner

We nemen de wereld waar met onze zintuigen. In het bijzonder onze ogen geven de informatie waarnaar wij kunnen "zien" en handelen. Maar is de werkelijkheid zoals wij die waarnemen wel echt? Is het geen zinsbegoocheling? Hoe weten we wat echt is en wat niet?

Waarnemen is een verwerkingsproces in de hersenen. Waar, zoals uit onderzoek blijkt, onwillekeurig vervorming en aanvulling optreden. Dat hebben we zelf niet in de gaten. Dat gebeurt spontaan.
Bijvoorbeeld, wanneer wij een tafel zien. We kijken tegen het blad aan, zien misschien twee poten, maar denken toch een hele tafel waar te nemen. Hoe doen we dat? We vullen het ontbrekende gedeelte (de onderkant en de twee andere poten) in onze hersenen aan. Omdat we uit ervaring denken te weten dat er een onderkant is en een tafel altijd vier poten heeft. We voeren hier een trucje uit. De werkelijkheid zou ons anders te ingewikkeld worden. Zo gaat het met alle waarnemingen. Het is niet conform de werkelijkheid zoals die tot ons komt. We verzinnen er, natuurlijk niet ten onrechte, van alles bij. En filteren wat we niet kunnen gebruiken.

We hebben wetenschappelijke meetinstrumenten. Die zorgen voor verfijningen in onze waarnemingen. Maar ze zijn niets meer dan een verlengstuk van onze fysieke zintuigen, met dezelfde mogelijkheden tot vervorming.
Gaan we terug in de geschiedenis, dan zien we dat de oude Indiërs de wereld als "maya" zagen: als begoocheling. De ware wereld was de geestelijke wereld, waarin men na de dood terecht kwam. Hier op aarde was het leven niet echt, was alles schijn.
De oude Egyptenaren spraken van de sluier van Isis, waarin de mens (afhankelijk van zijn ontwikkeling) meer of minder gevangen zat.
Plato probeerde door zijn beroemde vergelijking van de grot duidelijk te maken dat de mens niets werkelijks ziet, maar slechts schaduw. Zolang de schaduw voor de werkelijkheid gehouden wordt, ziet men niet de echte wereld. Pas wanneer men de grot verlaat, komt men in de werkelijkheid terecht. Deze kan echter zo verblindend zijn dat men het daar niet uithoudt. Men verdraagt het licht niet, het doet te veel pijn, met als gevolg dat men weer de grot in vlucht. Of, later geformuleerd door Nietzsche: de werkelijkheid is hoeveel waarheid (hoeveel licht) men kan verdragen.

In onze moderne tijd kan men, vanuit esoterisch standpunt bekeken, weinig waarheid verdragen. We leven met z'n allen in de grot en zitten midden in de schaduw. Die schaduw is onze werkelijkheid. 
Binnen die schaduw zijn we uitermate ijverig. We ontdekken van alles, dat het leven opgebouwd is uit DNA-structuren, dat elk denken en handelen (en ook voelen) ontstaan door een molecuulproces in de hersenen, dat alles opgebouwd is uit atomen. We beheersen de materie, ontwikkelen techniek, computers, ruimtevaart. We zijn daar onstuitbaar in, want we geloven er in. Het is onze vooruitgang.
Buiten de grot ervaren de meeste mensen weinig tot niets. Het licht daar is geen werkelijkheid. Wanneer daar naar verwezen wordt, zegt men dat die andere wereld (die van het licht) de schijnwereld is, dat de werkelijke wereld de aarde, de schaduw is. Die lichtwereld is bedoeld om mensen zoet te houden, ze een hemel voor te spiegelen waarin ze, wanneer het leven als te zwaar wordt ervaren, van de schaduw weg kunnen vluchten.
Het geloof in die andere wereld wordt bestreden, of op z'n minst genegeerd. De schaduw is de standaard. 

Niet dat men gelukkig is binnen die schaduw. Nee, de wereld wordt aangevoeld als één grote bak ellende. Men ploetert wat voort, probeert er gemiddeld genomen het beste van te maken. Wetende dat we ontstaan zijn uit het toeval van de evolutie, van genetische eigenschappen etc. We kunnen er niets aan doen dat we er zijn. Er is geen zin of doel te herkennen.
Maar af en toe breekt er licht door de kieren van onze grotten. We ervaren inspiratie, een vertrouwen dat we tot dan toe niet kenden. Een geluk dat voorbij gaat aan onze uiterlijke leefomstandigheden. Het doet ons wellicht even de blik naar buiten wenden.