Hoofdbanner

Het lezen van dit boekje (slechts 123 bladzijden) is een aparte leeservaring. Het verhaalt over Windisch, een arme molenaar in een Roemeens dorpje vlak na de Tweede Wereldoorlog. Hij en zijn gezin (vrouw Katharina en dochter Amalie) proberen de benodigde papieren te bemachtigen om naar Duitsland te kunnen vertrekken. Door alle corruptie in het dorp lukt dat niet. Met name de pastoor en de politie moeten omgekocht worden, wat Windisch vooralsnog weigert te doen. Uiteindelijk offert hij zijn dochter Amalie op om het nodige ‘zoekwerk’ bij de pastoor te verrichten, de politieman van dienst te zijn en kan hij alsnog vertrekken.

Deze geschiedenis lees je pas tussen de zinnen door, veel is vaag en onduidelijk. Dat komt door de eigenaardige stijl van de schrijfster, Nobelprijswinnares Herta Müller (1953 - ), die ondanks haar Roemeense afkomst uitsluitend in het Duits schreef. Zelf woont ze sinds 1987 in Duitsland, vandaar.
Wat zo frappeert zijn de uiterst korte zinnen, als die van een kind. Meestal bestaan de zinnen maar uit drie, vier of vijf woorden. Maar tegelijk zijn die zinnen vaak ondoorgrondelijk poëtisch. Waardoor je gedwongen wordt langzaam te lezen. Wat staat hier? Waar gaat het over? Soms is het alleen maar beeldspraak, andere keren wordt in korte zinnen heel feitelijk een levensverhaal verteld. Bijvoorbeeld, wanneer het verleden van de vrouw van Windisch uit de doeken wordt gedaan, waar ze in een mijn in Rusland werkte: ‘De mijn was zwart. De schop was koud. De kolen waren zwaar.’ 
Soms zijn de gebeurtenissen surrealistisch, zoals de uil die steevast de dood van iemand aankondigt, of een traan die een eigen leven lijkt te leiden, en vooral de appelboom die hier en daar in het verhaal terugkeert. Zij eet namelijk haar eigen appels op! Daar wordt heel serieus onderzoek naar gedaan, en inderdaad, de feiten bevestigen het. De appelboom wordt berecht en krijgt zijn verdiende straf: hij zal verbrand worden. Later wordt dit gegeven gekoppeld aan de opoffering van Amalie, wanneer haar voorhoofd brandt als een stuk vuur en haar borsten door de pastoor appeltjes worden genoemd.

Veel karakteristieke zinnen vallen er te lezen. Enkele voorbeelden:
‘De kamer is donker. De kamer is een schaduwgat tegen de muur.’
‘In het water zwemt een man. Hij zwemt zijn handen na. Ver de zee in. Hij is alleen en de hemel houdt op. Zijn hoofd drijft. De golven zijn donker. De meeuw is wit.’
‘De pastoor heeft geen benen. De zwarte pij loopt op de zoom door de modder.’
‘De kuil staat vol water. De band van zijn fiets verdrinkt. Het water spat op Windisch’ broekspijpen. Op de straatstenen kronkelen regenwormen.’
‘In het dorp kraaien de hanen. Hun stemmen zijn schor. Ze hebben de nacht in hun snavel.’

Of aangrijpende gebeurtenissen, op een idioot afstandelijke manier verwoord: ‘Dietmar duwt Amalie op de vuilnisbak. Het deksel knarst. Amalie voelt Ditmars stotende lid in haar buik. Ze houdt zich aan zijn schouders vast. Op de binnenplaats praat een kind.’

Zelden heb ik zo’n eigenwijs stuk literatuur gelezen. De schrijfster houdt zich aan geen enkele conventie over hoe je een verhaal vertelt. Sommige woorden komen wel vier keer achter elkaar in een zin voor. Een veel voorkomende ‘fout’ bij beginnende schrijvers. Een redacteur van een uitgeverij zou hier gek van worden. Maar zij doet het. Met als gevolg dat de zinnen als korte klappen van een bokser je hoofd in worden geslagen, zoals iemand dat treffend verwoordde. Heel apart.
De titel overigens slaat op een oud gezegde in Roemenië. Het betekent dat je als mens altijd de grote verliezer in de wereld bent. Hetgeen de mistroostige inhoud van dit boekje aardig dekt.