Hoofdbanner

Op voorspraak van een goede vriendin heb ik afgelopen dagen dit inmiddels ook verfilmde boek van de Amerikaanse Delia Owens gelezen. In haar gewone leven was Delia Owens wildlifebiologe in Afrika en maakte ze documentaires voor National Geographic. Dat is te merken, want het zijn de vele beschrijvingen van de ongerepte natuur die dit boek een bijzondere glans geven.

Het is een ontroerend verhaal over het moerasmeisje Kya, dat al vroeg, in de steek gelaten door eerst haar moeder, daarna haar broers en zussen en tenslotte ook haar gewelddadige vader, het in haar eentje moet zien te rooien in een hutje midden in een haast onbegaanbaar moeras in North Carolina. En dat vanaf haar zesde à zevende jaar. Dat dat in eerste instantie moeizaam gaat spreekt voor zich. Ze verdient wat geld door mosselen te verzamelen om dat te verkopen aan de goedmoedige Jumpin’, die vanwege zijn huidskleur gepest wordt door ‘blanke’ jongetjes. Eén keer ziet Kya dat, waarop ze vervolgens een van die jongens verrot slaat. In die zin is ze als kind al een ‘wilde’ die niet met zich laat sollen. Van het verdiende geld kan ze benzine voor haar boot kopen, alsmede het meest noodzakelijke voedsel om niet te verhongeren.

Het verhaal begint in 1952, wanneer Kya zes jaar oud is. De hoofdstukken van de jeugd van Kya worden afgewisseld met een vooruitblik naar 1969, het jaar waarin de jongeman Chase dood wordt aangetroffen bij een brandtoren in het moeras. Er vindt een onderzoek plaats, en beetje bij beetje begint de verdenking op Kya te vallen. Omdat het aangrenzende dorp vol vooroordelen zit ten aanzien van het moerasmeisje Kya, valt het haar niet mee om hier mee om te gaan. Gelukkig is er steeds Tate, jeugdvriend en ook later de grote steun en toeverlaat voor Kya. Deze leert haar lezen en schrijven, leent haar vele boeken over biologie uit die haar later geen windeieren zullen leggen. Sterker, ze ontwikkelt een kennis over het moeras waar ze later veel succes mee zal boeken.

Het is een spannend boek, met enerzijds de diep gevoelde eenzaamheid van Kya en de prachtige natuurbeschrijvingen, anderzijds het raadsel van de dood van de in het dorp zo populaire Chase. Een echte pageturner, ik las het boek in één ruk uit. Daar waar de rivierkreeften zingen: daar waar in het diepste van het moeras elke menselijke aanwezigheid ontbreekt en de natuur in volle glorie zijn gang kan gaan, daar pas zingen de rivierkreeften, zoals een keer wordt opgemerkt. Een mooie titel die de lading goed dekt.
Ja, achteraf ga je natuurlijk alle details nog eens na. Goed, het boek heeft me geraakt, het is echt geweldig geschreven, maar mijn kritische denken bespeurt dan toch wel wat gaten in het verhaal. Een aantal gebeurtenissen is bij nader inzien tamelijk ongeloofwaardig. Een luik in het hutje dat er op de laatste bladzijden opeens is en nooit eerder vermeld werd? Waarin Kya zich had kunnen verstoppen wanneer er weer eens ongenood bezoek kwam? Haar busreizen naar Greenville, wat is daar gebeurd? De ongelooflijke goedheid van haar vriend Tate, van Jumpin’ en zijn vrouw Mabel, bestaan er echt zulke mensen? De gedichten van de onbekende Amanda Hamilton. Verder, haar transformatie van ‘onderontwikkelde wilde’ naar een universitair hoogstaande schrijfster en illustratrice van de natuur: het is een typisch Amerikaans thema en werkt uitstekend als feel-good. Iedere verschoppeling kan het tot succes brengen wanneer hij of zij zich er maar voor inzet. Van krantenjongen tot miljonair.

Maar misschien ben ik te kritisch, want als ik eerlijk ben heb ik tijdens het lezen echt van het boek genoten. Meeslepend, gevoelig, treffend de emoties van Kya beschreven, met name haar gevoel van eenzaamheid en wantrouwen tegenover de buitenwereld. Ja, het is een gevoelsboek en moet misschien ook op die manier beoordeeld worden. Wat dat betreft: één van de beste boeken die ik de afgelopen jaren heb gelezen.