Hoofdbanner

De menselijke natuur is gericht op het ordenen van de wereld. Een ieder zal dat herkennen. We onderscheiden dag en nacht, licht en donker, verleden en toekomst, we plakken etiketten op het gedrag van mensen: autist, adhd’er, politiek links, politiek rechts, man, vrouw, wit, zwart, lhbti’er etc. Met dit ordenen krijgen we overzicht en denken we ons vaak chaotisch verlopende leven beter te kunnen begrijpen. Zo ook met de begrippen tijd en ruimte, volgens de filosoof Immanuel Kant door de mens geconstrueerd om grip te krijgen op zijn omgeving. Voor een dier gelden tijd en ruimte niet. Een dier leeft alleen maar in het nu, ruimte is gewoon de wereld om hem heen. Er is geen voor of achter, boven of beneden, alles is één grote aanwezigheid.

Een oude Chinese denker die zich tegen deze door de mens aangebrachte ordening verzette was Mencius (379-264 v. Chr.). Hij geldt na Confucius als de invloedrijkste filosoof uit het oude China. Deze ordening heeft de mens natuurlijk veel gebracht. Wegen, landbouw, verdeling van goederen, een sociale samenleving, dit alles is terug te voeren op het aanbrengen van ordening. Dieren kunnen dit niet en blijven daardoor op hetzelfde niveau van evolutie zitten. De mens echter ontwikkelt zich.
Maar, bedoelt Mencius, deze ordening heeft er tegelijk voor gezorgd dat de mens denkt dat de wereld op zichzelf geordend en daardoor rechtvaardig is. Dat wie hard werkt voorspoed kan verwachten. Dat wie het goede doet, dat ook terug krijgt. Dat wie zijn toekomst weloverwogen vooruit stippelt, zijn wensen op den duur verwezenlijkt zal krijgen. Maar dit gaat volgens Mencius niet op. De wereld is volgens hem in de basis ongeordend en onrechtvaardig. Dat maakt dat ons leven vaak anders verloopt dan dat we verwacht of gewenst hebben. In een groter verband: de ‘maakbare samenleving’ blijkt steeds opnieuw een illusie te zijn.

Besluiten nemen we op basis van een combinatie van rationele en emotionele gronden, denken we. We doen onderzoek naar wat het beste bij ons past, zetten de voors tegenover de tegens, maar gaan uiteindelijk toch op ons gevoel af. Mencius gaat hier dieper op in. Rationele beslissingen gaan voorbij aan allerlei onbewuste factoren die ondermijnend werken, zegt hij, gevoelsmatige ingevingen zijn vaak een manifestatie van egoïstische verlangens. Wantrouw zowel je eigen ratio als je gevoel. Daarentegen, scherp je emoties continu aan met je verstand, ontleed ze, probeer hun diepere motieven bloot te leggen. Zorg ervoor dat verstand en gevoel met elkaar in de pas lopen, laat ze één zijn. Neem beslissingen die de toekomst openleggen in plaats van ze af te sluiten. Grijp in op het moment zelf. Elke situatie is anders en vraagt om een andere benadering. Dit vraagt om een actieve houding in het nu. En het nu is vloeibaar, verandert continu van vorm. Zet je jezelf in zo’n situatie neer als man, vrouw, of een ander vastomlijnd beeld van jezelf of de ander, dan pas je niet in deze vloeibare situatie. Je bent een rots te midden van het water. Wil je de ander of de situatie aanvoelen dan dien je zelf vloeibaar te worden. Je beweegt mee. Door te benoemen wie je bent of waar je voor staat, beperk je jouw ontvankelijkheid. Juist jouw zogenaamde ‘ware zelf’ legt de situatie vast. Wees vooral niet authentiek, niet steeds dezelfde persoon. De wereld is uiterst complex, jijzelf bent uiterst complex. Je speelt in steeds weer andere situaties een andere rol, zegt Mencius in navolging van Confucius. Tijdens een sollicitatiegesprek gedraag je je anders dan in de kroeg met vrienden. Of dan wanneer iemand ernstig ziek is. Wees je daar bewust van. Het vraagt een continue oefening van zowel verstand als gevoel, steeds in wisselwerking met de buitenwereld. Mencius geloofde dat deze continue oefening nodig was om onze daden een positieve wending te kunnen geven. Want daar ging hij van uit, dat de mens de aanleg heeft om goed te doen.

Deze aangeboren goedheid noemde hij de hart-geest van de mens. De hart-geest is de zetel van zowel onze emoties als ons redelijke verstand. De hart-geest kan afwegingen maken, mijmeren, bespiegelen, maar ook liefde, haat en vreugde voelen. De hart-geest kun je als één innerlijk geheel beschouwen, dit in tegenstelling tot de scheiding die wij geneigd zijn te maken tussen verstand en gevoel. Dat we óf te maken hebben met ons verstand óf met ons gevoel. Dat dat twee verschillende eenheden zijn. Natuurlijk, in dit laatste herkennen we het gedachtegoed van Plato, die een sterk onderscheid maakte tussen geest en lichaam, tussen hemel en aarde. Dit heeft tot op heden het filosofische denken in de westerse wereld bepaald. Onder andere Nietzsche heeft zich tegen dit soort (in zijn ogen decadente) denken gericht, maar ook hij bleef (in mijn opvatting) steken in een dionysisch ontkennen van de geest, alsof er alleen maar aardse werkelijkheid bestaat.

De ontwikkeling van deze hart-geest is een naar buiten gerichte daad, niet bedoeld om afstand te scheppen tussen onszelf en de wereld, maar om ons als het ware met de wereld te verbinden, dat we één zijn met onze omgeving. Sterker nog, alsof wij de omgeving zelf zijn. Het gaat erom om aandachtig aanwezig te zijn, en niet om ons uit de wereld terug te trekken en dan iets als innerlijke rust te ervaren, zoals dat bijvoorbeeld bij mindfulness gebeurt. Niet het uitschakelen van het zelf of het ego dient de menselijke vooruitgang, maar vanuit je hart-geest met ego en al opgaan in de wereld. Breng niet een scheiding aan tussen je hardwerkende doordeweekse leven en het weekend waarin je rust en ontspanning zoekt. Alsof je een splitsing in je leven aan kunt brengen en alleen op bepaalde zelf uitgekozen momenten jezelf kunt zijn. Een mens hoeft ook niet perfect te zijn om zijn hart-geest te kunnen ontwikkelen. Juist niet. Dat maakt ons tot mens, door onszelf in ‘volheid’ in de wereld onder te dompelen. Wel moeten we blijven oefenen, zegt Mencius, steeds opnieuw proberen de grotere verbanden te zien, door welke omstandigheden bijvoorbeeld iemands gedrag werkelijk wordt ingegeven, in plaats van tegen zijn of haar buitenkant aan te kijken. Het maakt ons genuanceerder, geeft ruimte aan zowel onszelf als de ander. Een ruimte waarin onze aangeboren goedheid kan groeien, als ook die van de ander.

Laat de morele ordening los, stop elkaar niet in een hokje, vergeet de door ons opgeplakte etiketten. Ga ervan uit dat het leven onvoorspelbaar en om die reden ook onrechtvaardig is. Pas je steeds aan aan de nieuwe omstandigheden. Stel je open voor de wereld, scherp je gedrag aan, elke dag opnieuw. Het nastreven van het goede zit in de kleine aspecten van het leven (hoe gaan we met elkaar om) en niet in het hebben van grootse ideeën of idealen om de mensheid vooruit te helpen. Hou het dichtbij, maak het herkenbaar menselijk. Dat was de boodschap van Mencius voor zijn tijdgenoten. Nog altijd actueel. Een beetje in de lijn van Meister Eckhart, die ik graag lees. Geef elkaar de ruimte om alles te kunnen en mogen zijn. Laat jouw oordeelsvermogen flexibel zijn, door intuïtief vanuit goede morele gronden besluiten te nemen en tegelijkertijd de ingewikkelde aspecten van elke situatie zorgvuldig af te wegen. Volg je hart, gebruik je hoofd, luidt de reclameslogan van een bekende Nederlandse bank. Maar dan zonder winstoogmerk, zou ik er aan toe willen voegen.