Hoofdbanner

Het boek A girl is a half-formed thing (in het Nederlands vertaald als Een meisje is maar half af) van de Ierse schrijfster Eimear McBride is in korte tijd bekroond met vele literaire prijzen. Recensenten zijn vol lof over dit debuut. Toch heeft de schrijfster zo'n 9 jaar met het boek moeten leuren om het uitgegeven te krijgen.  
Als je het leest begrijp je de aanvankelijke reserve van de uitgevers wel. Het is een woest, rauw boek vol grammaticaal onvolledige, onjuiste of op de meest vreemde momenten afgebroken zinnen. Dat leest hakkelend. Zeker in het begin is dat wennen.   
Wanneer je je daaraan overgeeft waan je je in de verwarrende gedachtewereld van de hoofdpersoon: het kwetsbare meisje dat alleen maar ellende meemaakt. Een drie jaar oudere broer met een tumor in zijn hoofd, een overspannen moeder die zich volledig overgeeft aan haar geloof in de Here, een afwezige vader, een oom die haar seksueel misbruikt. Ze laat zich vernederen door de mannen die ze tegenkomt. De enige voor wie ze wat voelt is haar broer die ze steevast aanduidt met "je". Maar die gaat steeds meer achteruit en zal uiteindelijk overlijden. Voor het meisje betekent dat ook haar einde.

De brokkelige dagboekachtige vorm waarin het boek gegoten is doet denken aan het werk van de eveneens Ierse schrijver James Joyce. Er is sprake van een stream of consciousness als in Ulysses. Maar hier is er de wanhoop, de boosheid die in elke regel voelbaar is. De beelden doen soms poëtisch aan, met fraaie metaforen. Een andere keer wordt weer, als contrast, keihard de rauwe en weinig verbloemende werkelijkheid weergegeven. 
Dat maakt het tot een heftig boek. Het verhaal is niet eens zo bijzonder. Recht toe, recht aan wordt verhaald van de aftakeling van het meisje, vanuit het perspectief van haar verwarde gedachten. Het langzaam doodgaan van de broer, de aanstellerij van haar moeder, de oom aan wie ze geen weerstand kan bieden, de talloze mannen die ze verslijt, over veel meer gaat het niet. Nee, het is de stijl die je meesleept. De korte zinnen die soms veel insinueren, maar niet altijd letterlijk zeggen. Een voorbeeld, wanneer de hoofdpersoon bij het huis aan zee arriveert van de grootvader die zojuist is overleden.
"Dat was zijn uitzicht. Klippen. Geen wonder dat hij zo vreemd was. De voordeur gaat open. Mensen binnen. Ooms en tantes die ik nog nooit heb gezien. Zelfs jij niet. Verbijsterd dat het er zo veel zijn. Een complete oceaan aan neefjes en nichtjes. Bij een schipbreuk zou ik ze allemaal overboord gooien. Kom binnen. Kom binnen. Hallo. Ga zitten. God dat is jaren geleden. O ja? Jaren en jaren. Ze drommen om ons heen. Zetten thee. Zie je niet dat ze het ijskoud hebben? Wil je een broodje? Ham? Ei? Kaas? Die is lekker met sandwichspread waarvan ik moet kokhalzen, blaadje sla en corned beef. Dank je. Ruimhartig. Eentje dan. Bijt erin en dan begint het voorstellen."

De dissociatie die bij het meisje plaats vindt zie je ook in de taal terug. Haar gedachten worden verwarder en wanhopiger. De taal breekt zelfs in stukken. Het is pure radeloosheid, wat er af en toe staat.
"Mijn hoofd. Hij als. Nu. Ikdenk ik ruik naar hetbosbewaarde rivier in hetmeerstroomtschuim op de oever ikzie alle beesten vissen eendjes inhetvoorjaar bron water stroomt doormijnaderen zinkinzee veruitkijken mijn zout mijn.  Eerstekeer zee."
Het einde (van de broer, van de hoofdpersoon) doet denken aan het levenseinde van Virginia Woolf. Het wordt aangrijpend beschreven, ondanks dat je het van verre ziet aankomen. Misschien wel het meest krachtige deel van het boek. Het is heftig, laat je niet gauw los.

Een bijzonder boek, uniek in zijn stijl. Ik kan me voorstellen dat sommigen er niet doorheen komen, juist blokkeren door die rare onafgemaakte zinnen. Dat is de kracht van het boek, maar tegelijkertijd de zwakte. Dit kun je maar één keer doen. Een volgend boek van de schrijfster zal uit een ander vaatje moeten tappen.