Geen flauw idee wat mij bezielt, misschien de gedachte dat ik door een andere route te nemen eerder thuis ben, maar geheel tegen mijn gewoonte in sla ik rechtsaf, een smalle, onverlichte straat in. Het gerammel van mijn achterspatbord echoot tegen de muren van de donkere arbeiderswoningen, hier door een kennelijk gierige projectontwikkelaar zo strak mogelijk op elkaar gepropt. Dat in deze lilliputterhuizen mensen wonen! Een grijze waas ligt als een deken over de oranje daken uitgespreid. Het miezert, het is fris. Ik had mijn lange broek aan moeten trekken. Maar ach, die bijtende kou aan mijn bovenbenen verdraag ik met gemak. Als een uit de hemel neergedaalde engel zweef ik op mijn fiets door de nacht. Trappen kost me geen enkele moeite, energie te over.
In de verte brandt licht, uit een openstaand zolderraam klinkt een bonkend houseritme. Verder is het stil en donker, geen lantaarnpalen hier. Mijn koplamp zorgt voor een scherpe afbakening, alsof buiten mijn eigen lichtvlek geen leven bestaat. Er hangt iets in de lucht. Mijn stemming slaat om, ik ben niet langer een engel, maar een doodgewoon aards iemand van 21 die te veel heeft geblowd en gedronken. Het fietsen wordt zwaarder, het achterspatbord sleept nog harder aan. Boink, boink. Het voelt alsof iets in de donkere steegjes wakker is geschud en elk moment tevoorschijn kan springen. Een gedrocht uit een of andere horrorfilm. ‘Here’s Johnny.’ Ik trap harder door. Het zweet stroomt langs mijn oksels, dringt door tot in mijn mouwen. Arbeidershuisjes te over, het lijkt eindeloos. Na elke slingerbocht volgt een nieuw volgeplempt huizenblok. Hoeveel fabrieken stonden er hier vroeger? Ik zie ze in gedachten naar de fabriekspoort sjokken, al die stoere kerels. Komen ’s avonds moe en afgepeigerd thuis, gaan aan de drank om vervolgens vrouw en kinderen af te rossen. Ilse zal wel naar bed zijn. Laat ik bij thuiskomst heel stil doen, zodat ik haar niet wakker maak.
Ze ligt op de bank, een fleece-deken over zich heen getrokken. Het licht van de schemerlamp boven de tv belicht haar als een schone slaapster, wachtend om wakker gekust te worden. Ik realiseer me wat voor een bofkont ik ben. Gevoelens van hartstocht borrelen op, stijgen als zoemende bijen naar mijn hoofd.
Voor ik het doorheb lig ik languit op de grond. Een harde knal, bam. Mijn handen gaan naar mijn voorhoofd, ik begrijp er niets van. Een wand van glas, midden in de kamer. Alsof een grappenmaker dit even snel in elkaar heeft geflanst om indringers af te weren, om Ilse te beschermen. Het is absurd, de ruimte in tweeën verdeeld. Aan de ene kant ik, aan de andere kant Ilse. Kan ze me horen? Ik tik met mijn knokkels tegen het glas, ze reageert niet. Ik bonk met beide vuisten, begin te roepen. Ha, ze draait zich om, opent haar ogen. Een vermoeide blik op haar horloge, gevolgd door een ogenschijnlijk diepe zucht. Ze gaat rechtop zitten, kijkt plotseling in mijn richting. Ik zwaai alsof mijn leven ervan afhangt. Met elke zwaai werp ik haar liefde toe, een omhelzing zoals ze die nog nooit heeft ervaren. Ik beloof haar trouw, zonder haar kan ik niet leven. Ze reageert niet.
Ze staat op, geeuwt met een hand voor haar mond, sleept de fleece-deken achter zich aan. Nog eenmaal kijkt ze achterom. Nieuwe hoop laait in mij op; ze ziet me, ze ziet me. Maar dan knipt ze het licht uit, verdwijnt via de trap naar boven en laat mij achter in een huis dat vreemd voor mij is, dat mij weigert te accepteren.
Mijn gedachten gaan naar eerder deze avond, het studentenhuis van Jasper. De sfeer was ongekend. Niet alleen door Yasin die wat extra joints had meegebracht, of door Koen met zijn kratten bier en twee flessen jonge jenever. Nee, het was de doorgaans zo stille Mo die deze keer in vuur en vlam stond, alsof hij plotseling het ultieme inzicht had verkregen. Met zijn hoekige neus en warrige haarbos leek hij een jonge Einstein die ons tussen neus en lippen door revolutionair nieuwe inzichten presenteerde. Zelfs de tweeling luisterde met open mond naar zijn wetenschappelijke verhandelingen, gebaseerd op bepaalde ontwikkelingen in de kwantummechanica. Het begon met de muziek van de popgroep Eels. Wat een openbaring. Ik kende hen niet, maar ik had al hun nummers wel willen horen, zo intens kwam alles binnen. De manier waarop Mo als een briljante student elke tempowisseling uitlegde, wauw. Alles was briljant deze avond. De briljante muzikant Mr. E, leider van de band Eels en zoon van de even briljante natuurkundige Hugh Everett, en vooral, diens briljante theorie van de veel-werelden. We vergaten de muziek, voelden ons voor een moment verlichte filosofen die bezig waren alle raadsels in de wereld in één keer op te lossen. Eerlijk gezegd kon ik er geen touw aan vastknopen, maar alles wat Mo zei klonk fantastisch. Hoe het ene ingrijpt in het andere, onverklaarbaar en toch heel logisch. Het leven hangt van niet vervulde functies aan elkaar, het is maar welke keuzes je maakt. Alles is mogelijk, maar kies je het ene, dan vernietig je alle andere mogelijkheden. Jij bepaalt wat er gebeurt, tenminste dat denk je. Maar dan vergeet je de niet vervulde functies. Die blijven bestaan, gaan hun eigen weg en kunnen elk moment weer opdoemen. Niets is wat het lijkt. Ongelooflijk, maar waar. Dat we dat niet eerder hebben beseft. Tot we terugzakten in onze bank om terug te keren naar Novocaine for the Soul, begeleid door de bijbehorende clip op het televisiescherm: de zanger in de lucht zwevend aan een koord van zijn versterker. Jasper zei dat hij alle muziek van Eels zou gaan streamen.
De woorden van Mo raakten mij. Alsof zijn bizarre gedachten zich als wormen in mijn hersenen nestelden, oude aarde doorploegden en nieuw land blootlegden met openingen naar een ondergrondse stroom die ik eerder niet kende. Ook was er het nieuwe meisje, Irene. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Sluik haar, sproeten, een grappige wipneus, geheel gekleed in het zwart. Haar lach was aandoenlijk, met kuiltjes in haar wangen. Ik wilde naast haar gaan zitten, een gesprek beginnen. Ze zat op een rieten stoel bij de verwarming, naast Margot, de truttige studente van dezelfde etage als die van Jasper. Studeerde psychologie. Er was geen andere zitplek in de buurt, geen mogelijkheid om bij die twee in te breken. Drank mochten we uit de koelkast halen, zei Jasper. Zelf dronk hij water. De volgende ochtend stond er een intensieve schaatstraining van drie uur op het programma, onder leiding van zijn autistische coach, zoals hij hem noemde. Tja, als je tegen de nationale selectie aanzit, moet je er wat voor over hebben.
Het bleek dat het meisje Irene bij Mo hoorde. Ze verlieten samen het huis. Jasper zette nog muziek op die ik samen met de tweeling absoluut moest horen. Koen lag al een tijdje languit op de grond, Margot had zich op haar kamer teruggetrokken om te studeren, terwijl Yasin op de bank stil en glazig voor zich uit zat te kijken. Op een gegeven moment heb ik mijn jas gepakt en ben ik vertrokken.
Ik moet terugkeren naar waar ik een verkeerde afslag heb genomen, besef ik. Teruggaan naar vóór het moment dat ik mijn samenzijn met Ilse dreigde te verliezen. Ik sta op, pak mijn fiets en rij de hele winkelpromenade terug, maar het straatje waar ik eerder die nacht uitkwam, kan ik niet vinden. Wel komt er iemand komt uit een steegje gelopen, ik herken haar meteen.
‘Jij hier?’ vraag ik. Haar vochtige ogen verraden dat ze heeft gehuild; haar mascara is gedeeltelijk uitgelopen.
‘Waar is Mo?’ Ik besef meteen dat het een domme vraag is. Irene frunnikt wat in haar jaszak, kijkt mij zijdelings aan en veegt met een papieren zakdoek haar wang af.
‘Ik weet het niet. Ik was hem opeens kwijt,’ vertelt ze, volledig in verwarring. ‘Hij zei zulke vreemde dingen dat ik er met mijn gedachten niet bij was. Ik dacht dat hij achter me liep, maar ineens was hij zomaar verdwenen. Ik loop hier al een uur rond. Ik ken deze stad niet. Ik heb Mo gebeld en appjes gestuurd, maar hij…’
Ik voel sympathie voor haar, de lieve meid. Maar ik kan haar toch niet mee naar huis nemen? Wat zal Ilse daarvan denken?
‘Maar wat doe jij hier?’ is haar wedervraag.
Kennelijk heeft ze haar verdriet gelijk met haar zakdoekje opgeborgen. Ze kijkt nieuwsgierig naar mij op.
‘Dat is een ingewikkeld verhaal,’ begin ik. ‘Ik snap het zelf ook niet. Maar ik heb een idee, laten we teruggaan naar vanavond. Ik heb ergens een andere route genomen en jij bent Mo uit het oog verloren. Laten we kijken waar en wanneer het mis is gegaan. Misschien krijgen we dan meer helderheid.’
We lopen de straat uit, het stuur van mijn fiets in mijn ene hand, mijn andere hand opeens in die van Irene. Het voelt vreemd vertrouwd, zo midden in de nacht samen, alsof we al jaren een stel zijn. Ze begint te praten, over haar familie, over de opleiding die ze sinds een jaar volgt, het houdt niet op. Ik brom af en toe wat, een aanmoediging voor haar om verder te vertellen, over Mo met zijn rare theorieën. Hoe ze hem ontmoet heeft. Dat hij beweert dat het leven elk moment een andere wending kan krijgen, waardoor je in een wereld belandt die niet de jouwe is, afgescheiden van wat je bekend is. Volgens hem de verklaring voor de onbegrijpelijke gebeurtenissen in het leven. Het feit dat wij dit op onze beurt niet begrepen was volgens hem juist weer de bevestiging van zijn theorie.
Terwijl ik luister en af en toe begripvol knik draait Irene zich opeens naar mij toe en kust mij vol op mijn lippen. Ik kan niet anders dan mijn mond openen en haar zachte tong naar binnen laten glijden. Oh, wat ben ik gewillig. Mijn linkerhand gaat instinctmatig zijn eigen gang, grijpt naar onder haar jas, vergeet de fiets. Er klinkt gekletter van metaal op stoeptegels. Wel vijf minuten blijven we zo staan, heftig zoenend. Haar warmte slaat armen om mij heen waarvan ik wens dat ze me nooit meer loslaten. Ik zweef weg naar hemelse hoogten, tot een auto langsrijdt en heel pesterig tweemaal kort claxonneert. Ik kom weer bij zinnen. Irene ook, want ze duwt mij opeens van zich af en kijkt schichtig opzij.
‘Het is Mo,’ zegt ze.
Zonder afscheid te nemen huppelt ze naar de stilstaande auto, opent het portier en stapt in. Binnen een paar seconden zoeft de auto de bocht om en verdwijnt in de donkere nacht.
Ik ben sneller thuis dan verwacht. Ilse ligt gewoon weer op de bank. Beducht voor de glazen wand zet ik voorzichtig een stap naar voren. Maar er is geen glas, geen wand, helemaal niets. Alles is teruggekeerd in zijn oorspronkelijke staat. Ik ben weer welkom.
‘Ilse,’ roep ik.
Met een slaperig hoofd kijkt ze mij aan.
‘Waar was je,’ vraagt ze bezorgd. ‘Ik heb de hele nacht op je gewacht. Ik heb zo raar gedroomd, dat je in een ravijn was gestort en niemand jou omhoog kon takelen. Wat is er gebeurd, je ziet zo bleek.’
Ze legt haar vingers op mijn voorhoofd, precies op de plek van de bult. Het doet pijn, maar tegelijkertijd voelt haar aanraking als koesterend zacht. Ik pak haar bij de schouders en druk haar tegen mij aan.
‘Waarom huil je?’ vraagt ze.
Inderdaad, tranen stromen over mijn wangen. Van blijdschap, van verwarring. Ik weet niet wat te zeggen. Het is alsof Ilse dat aanvoelt, haar warme hand zoekt zich een weg onder mijn blouse.
‘Je bent en blijft mijn allerliefste,’ zegt ze zacht. ‘Dat je dat weet.’
Terwijl ik me gewillig door haar laat uitkleden, met mijn rok als laatste verdediging tegen een opzwellend gevoel dat even later volledig bezit van mij zal nemen, ben ik er meer dan ooit van doordrongen. Wij zijn voor elkaar bestemd, ontegenzeggelijk nu en hier, in deze wereld.
Niets is wat het lijkt
Plaats reactie