Hoofdbanner

Het huis ademt niet meer zoals vroeger. Dat is wat ze voelt. De muren leunen tegen haar aan, als vrienden die ooit spraken, maar nu zwijgen omdat ze haar niet langer herkennen. Ze is een vreemde in haar eigen huis. Met haar voet schuift ze een stapel oude kranten aan de kant, een beweging net zo betekenisloos als het opruimen van een verleden dat te zwaar op haar schouders drukt.

Hij is weg, dat weet ze. Ze herhaalt het soms zacht, als een mantra, maar het blijft dezelfde zin, dezelfde echo in haar hoofd. Zijn jas hangt nog aan de kapstok in de gang, alsof hij elk moment terug kan keren. Hij was niet het type dat zomaar verdween. Maar hij heeft het gedaan. Geen uitleg, geen woorden om het ontstane gat op te vullen.
Ze staat op, loopt naar de keuken. Haar hand rust op het aanrecht, maar ze voelt de kou niet, noch het scherpe randje van het mes op de broodplank. Eten is iets geworden wat ze doet om zichzelf bezig te houden, niet om energie van te krijgen. De kastdeuren hangen scheef, een scharnier piept van eenzaamheid als ze een mok pakt, dezelfde mok die ze ooit samen hadden gekocht in een winkel vol drukte, met het idee dat er altijd een wij zou zijn. Nu staan ze tegenover elkaar op de plank, haar mok en de zijne, nog steeds naast elkaar, maar gescheiden.

Het was niet één moment, geen enkelvoudig breekpunt dat ze kan aanwijzen. Geen dag ook waarop ze opstond en wist dat het fout zou gaan. Het was meer alsof de tijd begon te kraken onder zijn eigen gewicht, eerst bijna onmerkbaar, toen luider, tot het op een dag niet meer te negeren was. Ze hadden gepraat, natuurlijk, zoals mensen doen wanneer ze onderliggende irritaties voor elkaar proberen uit te spreken. Maar hun woorden waren te licht, zweefden als stofdeeltjes boven het ravijn dat zich langzaam onder hun voeten opende. Hoe langer ze spraken, hoe groter de afstand tussen hen.
Er is altijd een verwachting geweest. Een zekerheid die nu is weggestroomd, als warme lucht uit een kamer met open deuren naar de kou van de winter. Haar lichaam weet nog wat het voelde, zijn zachte aanrakingen, de tere plekken waar zijn vingers rustten, de warmte van zijn aanwezigheid naast haar in bed. Maar het zijn herinneringen die vervagen, een film die in omgekeerde volgorde wordt afgespeeld, tot er niets meer overblijft.

De dagen versmelten, elk uur lijkt het volgende te spiegelen, maar zonder inhoud. De klokken tikken, maar zij voelt geen ritme meer. Ze zit op de rand van de bank, kijkt naar buiten zonder iets te zien. Het gras is nat van de regen die vanmorgen viel, een bui die zonder waarschuwing kwam en ging, precies zoals hij. Ze wil geloven dat het toeval was, dat ze hem niet weg heeft gejaagd, maar die gedachten blijven haken in de spinsels van haar hoofd, net als de woorden die ze niet had moeten zeggen.
Pijn is een constante metgezel geworden. Ze staat op uit haar bed en vraagt zich af of de wereld haar nog wil zien. Er zijn momenten waarop ze zichzelf niet meer ziet, alsof het beeld dat ze ooit van zichzelf had is vervormd, vervaagd. De dingen die ze ooit zeker wist – haar stellige meningen en overtuigingen, het geloof in het goede van de mens – zijn nu vragen geworden. Haar voeten maken nauwelijks geluid als ze beweegt, en ze weet niet of dat komt omdat ze lichter is geworden, of de wereld te zwaar om contact met haar te leggen.

Er zijn woorden die ze tegen zichzelf fluistert in het donker, als een gebed voor iemand die niet meer gelooft. Ze draait zich om, het bed is leeg en koud, maar ze weet dat er niets is wat haar nog warm kan maken.
Ze denkt aan de momenten dat ze hem had kunnen houden. Die keren dat hij haar aankeek en ze niets terugzei, omdat de woorden vastzaten in haar keel. Hoe ze zijn hand niet vastpakte toen hij het nodig had. De afstand die ze creëerde zonder dat ze het doorhad, die elke dag een beetje groter werd. En nu is hij weg, en ze weet niet eens of ze hem zou kunnen vinden, zelfs als ze het probeerde.
De wereld draait door zonder haar, dat is wat ze voelt. De mensen buiten leven hun levens, terwijl zij vastzit in een tijd die in zichzelf verknoopt is geraakt. Het huis kraakt soms, als een signaal van protest en onvrede. Ze loopt door de kamers, kijkt naar de spullen die ooit van hen waren, maar nu van haar alleen. De foto van hen samen aan het strand, een boek dat ze met z’n tweeën op de bank hadden gelezen. Haar ogen branden alsof ze te veel gezien hebben, maar er is niets. Er is altijd niets. Haar lichaam beweegt uit gewoonte, niet omdat het wil. Haar huid voelt strak, te dun, alsof onder de oppervlakte alles bij de minste aanraking uit elkaar zou kunnen vallen. Maar er is niemand om haar aan te raken. Niemand om de pijn van haar af te strijken zoals hij vroeger deed, met een zachte hand op haar rug.

Ze leest niet meer. De boeken op de plank verzamelen stof, hun ruggen zijn haar vreemd geworden. De verhalen die ze ooit in zich opnam, de karakters die ze koesterde, lijken nu ver weg. Ze loopt door haar huis als een bezoeker, tastend naar iets dat ze niet kan benoemen, iets wat verloren is gegaan in de ruimte tussen heden en verleden.
Ze probeert hem te schrijven. Brieven die nooit worden verzonden, woorden die niet bedoeld zijn om gelezen te worden. In haar hoofd begint ze steeds weer opnieuw, iedere keer dezelfde zinnen, dezelfde vragen. ‘Hoe gaat het met je?’ Maar ze weet dat er geen antwoord zal komen.
Soms begint ze aan een zin, maar stopt halverwege. Alles wat ze wil zeggen is vermengd met angst. Angst om te weten wat er met hem is gebeurd sinds hij weg is. Misschien heeft hij een nieuw leven opgebouwd, ergens, met iemand anders. Misschien is hij haar al lang vergeten.

Ze keert terug naar haar bed, de plek waar ze zich het veiligst voelt. Elke nacht is er het dekbed strak om zich heen, de stilte in haar slaapkamer, de onrust in haar hoofd. Ze sluit haar ogen en probeert zijn gezicht voor de geest te halen, maar zelfs dat lukt niet langer. De scherpe lijnen van zijn kaak, de lichtheid in zijn ogen, zijn typerende nasale stem, de manier waarop hij lachte, zijn tanden bloot van vrolijkheid. Weg, het is allemaal weg.