Toen de man aan de deur klopte en pontificaal bij hem op de stoep stond, ging er een schok door Pieters lijf. Niet door diens gestalte, die reikte tot een hoogte van wel twee meter, noch door de overdreven manier waarop hij zijn hand schudde. Nee, hij kende hem ergens van. Een andere tijd, een ander leven. Pas toen de ander zijn naam noemde, viel het kwartje. Met een smak werd Pieter teruggeworpen naar de tweede klas van de middelbare school, met als mentor die slappe Petersen. De herkenning was niet wederzijds, gelukkig. Of Wesley Bruns deed alsof, dat kon ook.
’s Avonds, aan tafel met Elise, vertelde hij over zijn ontmoeting. Een leuke gast, die nieuwe buurman, samen met zijn vrouw een aanwinst voor de buurt. Hij vertelde niet hoe het verleden nog altijd aan hem knaagde. Daarvoor koesterde hij te veel liefde voor zijn vrouw, zeker nu ze vier maanden zwanger was en ze de eerste babynamen al met elkaar overlegden. Ze was zijn alles, zelfs als ze ruzie hadden; dan begonnen haar ogen vervaarlijk te glanzen, schitterend was dat. De spraakwaterval uit haar mond hoorde hij dan niet. Hij zag alleen het bewegen van haar lippen, haar witte tanden, de kuiltjes in haar wangen, het vuur dat ze uitstraalde. Zo natuurlijk, zo ongekunsteld. ‘Je luistert helemaal niet naar wat ik zeg,’ merkte ze dan op. Dat was waar, hij luisterde niet. Hij verloor zichzelf in haar gezicht, als in een sterrenhemel tijdens een heldere nacht. Fonkelend, om voor altijd in te verdwalen.
Ruim zes weken gingen voorbij voordat Wesley Bruns en zijn vrouw hun intrek namen in het huis. Er moest geschilderd en opgeknapt worden. Een extern bedrijf voorzag het huis van kunststofraamkozijnen, drempels werden verwijderd en de achtertuin veranderde in een stenen vlakte. Alle bloemen en struiken van de vorige bewoners moesten wijken. ‘Een tuin is om van te genieten, niet om in te werken,’ riep Wesley lachend over de schutting. Hij wees op de hoek vol ridderspoor, vingerhoedskruid, goudsbloem en stokrozen in Pieters tuin, alsof het alles bij elkaar een zielige vertoning was. De woede en onmacht van vroeger kwamen onmiddellijk weer naar boven. Een arrogante kwast, geen spat veranderd. Af en toe kluste Wesley Bruns zelf ook binnenshuis. Hij scheen nogal handig te zijn met elektriciteit. Zijn vrouw had zich nog geen enkele keer vertoond. Bestond ze wel?
De nieuwe buren organiseerden een tuinfeest midden in augustus, waarvoor de hele buurt was uitgenodigd. Pieter voelde een terughoudendheid die al snel overging in regelrechte weerzin. De vrees voor Wesley Bruns hield hem nachtenlang uit zijn slaap. Hij bedacht verschillende excuses, een weekendje weg met Elise, een bezoek aan haar moeder die hij eigenlijk niet mocht, maar nood breekt wet. Elise daarentegen keek juist uit naar het feest, met net de weken van misselijkheid achter de rug. ‘Eens wat anders dan met z’n tweeën uit eten, naar de bioscoop of bij vrienden op bezoek,’ was haar weerwoord.
Op een zwoele avond, zonder een zuchtje wind en met de zon laag aan de hemel, zag Pieter vanuit zijn eigen tuin hoe de gasten geleidelijk binnendruppelden. Lichte muziek uit de boxen, diverse barbecues sissend in actie, vlaggetjes bungelend aan een zelfgemaakte waslijn; het zag er sfeervol uit. Boven bij de wastafel pulkte hij wat aan zijn baard. Elise wilde al zo lang dat hij die zou afscheren. Ze vond het niet staan, onprettig ook tijdens het vrijen. In alles wilde hij haar tegemoetkomen, behalve wat betreft zijn baard. Hij keek nog eens in de spiegel en mompelde dat het nu echt tijd werd.
Nadat ze hadden aangebeld duurde het even voordat er iemand bij de deur verscheen. Pieter trilde op zijn benen, hield zich verscholen achter Elise. Een vrouw in een rolstoel deed open. Een vriendelijk en uitnodigend gezicht. Elise overhandigde haar de bos bloemen die zij op de markt gekocht had, met gerbera’s in diverse kleuren. ‘Past bij de nieuwe buurvrouw,’ zag Pieter meteen. Breekbaar en tegelijkertijd vol vrolijkheid.
Binnen, bij het handen schudden, meende hij enkele gezichten te herkennen als vrienden van Wesley Bruns. Hij was er niet zeker van. In twintig jaar tijd kon iemand veel veranderen. Hij volstond ermee te zeggen dat hij de buurman van hiernaast was, zonder zijn naam te noemen. Elise was al snel in gesprek verwikkeld met een aantal andere buren.
De tuin raakte gestaag gevuld. Het kostte hem enige moeite Wesley Bruns te ontdekken. Achter een tafel vol met gebakjes, schaaltjes pinda’s, kaas en olijven, vond hij hem in gesprek met drie andere mannen. Pieter klopte hem joviaal op zijn schouder, alsof Wesley zijn beste vriend was. De fles wijn die hij samen met Elise had meegebracht, hield hij achter zijn rug. Dat kwam later wel. Hij begroette de anderen met een handdruk, joviale sportschooltypes met net iets te dure merkkleding. De laatste man, een tattoo van een leeuw in zijn nek, deinsde echter terug. Wat betekende dit? Toen de man zijn linkerhand naar voren stak, begreep hij het.
‘Een ongelukje,’ zei de man, wijzend naar het roze stompje dat uit de mouw van zijn rechterarm stak.
Het zweet brak hem uit. Hij keek rond. Op zo’n vijf meter afstand zag hij Meint en Linda, de buren van de overkant. Hij kon goed met ze opschieten, hielp hen soms met hun computer. Ze stonden bij de barbecue, genietend van verschillende soorten worstjes. Daar kon hij zich verschansen, Elise zou later wel aanschuiven.
De wijn vloeide rijkelijk, de toastjes smaakten goed. Hij en Meint vermaakten zich met de meest futiele onderwerpen. Zeker toen Elise in een geanimeerd gesprek met Linda raakte, ebde de spanning geleidelijk weg. Desondanks bleef hij op zijn hoede, ervoor wakend niet in de nabijheid van Wesley Bruns te komen. Vanuit zijn ooghoeken volgde hij nauwgezet elke beweging van de aanwezigen. De avond kroop voorbij, maar gelukkig zonder incidenten. Onder het mom dat Elise haar slaap hard nodig had, gingen ze tijdig naar huis. Daar zaten ze nog een tijdje op de veranda van hun eigen huis, napratend over de avond. Bij de buren waren de laatste lichtjes gedoofd. Binnen waren nog enkele bezoekers achtergebleven. De stemmen klonken bedaard, de muziek was verstomd. Hij had voor Elise appelsap ingeschonken, zelf nam hij een slok van zijn glas rode wijn. Ondanks dat hij veel gedronken had, voelde hij zich helder en alert. Er waren dingen die hij moest weten, er was geen andere optie.
‘Je kon het goed vinden met de nieuwe buurvrouw. Ik zag jullie lang met elkaar praten,’ begon hij.
‘Ja, een bijzondere vrouw. Ik vind het knap dat ze ondanks haar handicap zo positief in het leven staat. Ze had zo graag kinderen willen hebben, maar dat zit er niet in. Vreselijk voor haar.’
Hij slikte iets weg. Het liefst wilde hij naar bed, weg van dit alles. Maar een niet te bedwingen nieuwsgierigheid deed hem verder vragen.
‘Hoe is zij eigenlijk in een rolstoel beland, heeft ze daar iets over verteld?’
Elise zuchtte, keek een tijdlang voor zich uit. Haar wimpers knipperden, hij kende dat van haar. Verdriet en tegelijk daarop een boosheid die ineens als een vlam naar buiten kon schieten. Scherp en nietsontziend.
‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken.’
Haar antwoord verwarde hem. Hij wilde duidelijkheid, geen vrouwelijke overpeinzingen. Er hing een wolk van stilte om hen heen. Elk moment kon die uit elkaar barsten. Hij schraapte zijn keel.
‘Hoezo?’
‘Nou, wat zij vertelde over toen zij nog op school zat. Er is toen iets vreselijks gebeurd.’
‘O ja?’
Hij probeerde zijn stem zo vlak mogelijk te laten klinken. Bij de buren klonk ineens glasgerinkel. Stoelen die omver werden gekegeld. Een luide, overslaande stem. Het was Wesley Bruns. Hij was moeilijk te verstaan. Een vrouwenstem probeerde hem te sussen. Zonder effect. De tuindeur werd met geweld opengesmeten. Een fles sneuvelde op het steen tussen de barbecues. Glasscherven stuiterden alle kanten op, sommige zelfs over de schutting heen tussen de vlinderstruiken en forsythia’s van hun tuin.
‘Kutzooi, grote tering kutzooi, waarom, waarom?’
Wesley’s wanhoop en agressie zochten zich een weg in de buitenlucht. Het was dronkenmansgeschreeuw, maar niet minder hartverscheurend. Elise sloeg een hand voor haar mond, kroop naar achteren, om niet gezien te worden.
‘Kom, laten we naar bed gaan,’ fluisterde ze en pakte Pieters hand.
Even later lagen ze verstrengeld in elkaars armen onder de dunne lakens. Het was nog altijd broeierig warm.
‘Weet je,’ begon ze.
Het duurde een tijdje voor ze verder ging. Hij voelde zijn hart in zijn keel kloppen, verder zelfs, tot aan zijn slapen. Een mug zoemde om zijn oren. Met zijn vlakke hand deed hij een slag in de lucht. Pats op zijn wang. Het gezoem was weg, hopelijk was het beestje dood.
‘Best wel een ellendeling, hoor.’
‘Wie?’
‘Degene die dit op zijn geweten heeft. De reden dat ze in een rolstoel zit. Onbegrijpelijk dat iemand tot zoiets in staat is. Zo iemand zouden ze op moeten sluiten en nooit meer vrijlaten.’
‘Wat is er dan gebeurd?’
Hij wist, hij moest ophouden. Niet verder vragen. Het onheil kwam aanrollen, als een onweersbui. Hij moest schuilen, dekking zoeken.
‘Nou, het was de laatste schooldag voor de zomer. Er lag er een kartonnen doos op de bagagedrager van een fiets in de fietsenstalling. De beste vriend van Wesley was nieuwsgierig en wilde de doos openmaken. Vivianne, zo heet onze buurvrouw, stond er heel toevallig naast. Er zat een zelfgemaakte bom in. Afschuwelijk toch?’
Hij zei niets. Er viel niets te zeggen. Zou het buiten nog altijd onbewolkt zijn? Met genoeg helderheid om naar de vallende sterren te kijken? Hij was van plan geweest ze vannacht samen met Elise te bewonderen. Hand in hand, maar toch ieder voor zich, in gedachten de eigen wensen uitspreken, zoals ze dat vorig jaar deden. Maar dat hele idee van vallende sterren en wensen doen sloeg nu nergens op.
Elise draaide haar gezicht naar hem toe, gaf hem een vluchtige kus op zijn voorhoofd en zuchtte diep.
‘Ik weet niet of ik je dit allemaal moet vertellen. Een vrolijk verhaal is het niet.’
Hij aarzelde. Hij kon nog op tijd terug zijn hok in, nog voor donder en bliksem los zouden breken.
‘Ga maar verder,’ besloot hij te zeggen.
Ze steunde op een ellenboog, keek langs hem heen naar het openstaande raam waar een zuchtje wind de gordijnen lichtjes deed bewegen.
‘Ze weten niet wie het gedaan heeft. Ze verdachten iemand uit de hoogste klas, een jongen bekend om zijn onbehouwen machogedrag. De jongen is door zowel schoolleiding als politie ondervraagd, maar hij ontkende alles.’
‘O jee.’
‘De politie zei verder dat er geen sporen te vinden waren. Ook werden er speurhonden ingezet. Zonder resultaat.’
‘Pfoeh,’ zuchtte hij.
‘Wrang is wel dat hierdoor Wesley en Vivianne met elkaar in contact zijn gekomen. Hij zocht haar vaak in het ziekenhuis op, voelde zich betrokken vanwege die vriend van hem. Zo groeide hun genegenheid voor elkaar. Pas vorig jaar zijn ze getrouwd.’
Een korte stilte. Bij de buren klonken geluiden van een buitendeur die dichtsloeg en een startende motor van een auto. Binnen een paar seconden stierf het geluid weg in de stilte van de nacht.
‘De fiets waarop die bom lag was van een jongetje uit een klas lager dan Wesley, een echte nerd. Haalde de hoogste cijfers, slecht in sport, geen vriendjes. Je kent dat soort types wel. Waarschijnlijk was hij het doelwit. Hij werd nogal gepest.’
‘O ja?’
‘Hij is nog diezelfde zomervakantie verhuisd. Niemand weet waar naartoe. Wesley en zijn vrienden denken dat die nerd hen naar de dader kan leiden. Ze hebben hem gegoogeld, maar kunnen hem nog altijd niet traceren.’
Traceren; echt zo’n woord dat Elise nadrukkelijk articulerend gebruikte wanneer iets haar hoog zat. Alsof die manier van praten haar bescherming bood tegen een teveel aan emoties. Hij proefde haar onderdrukte woede. Braakneigingen worstelden zich bij hem naar boven. Hij sloeg het laken van zich af, stapte uit bed. Mompelde iets over hoofdpijn. In de badkamer keek hij in de spiegel, waar een triest figuur hem met lege ogen aanstaarde. Hij schudde zijn hoofd. Nee, nee.
Onhandig schoof hij weer naast haar in bed aan. Zijn lichaam voelde als van iemand anders. Dit was niet echt, hij was in een naargeestige film beland. Nog even en de regisseur zou opstaan en zeggen: we stoppen ermee, genoeg gedraaid vandaag, keurig jullie rollen gespeeld, morgen is er weer een nieuwe dag.
‘Ik merk dat het je aangrijpt. Nou, anders mij wel,’ klonk Elises stem. Ze trok hem naar zich toe, legde zijn hand op haar licht bollende buik. Er bewoog daar iets, een armpje of een beentje. Hij had het gevoel dat zijn toekomstige nageslacht nieuwsgierig was en vol belangstelling meeluisterde.
‘Wesley is ervoor in therapie, maar dat slaat niet echt aan. Hij kan het gebeuren met zijn vrouw niet loslaten. Vivianne is anders, zij heeft de dader vergeven. We doen allemaal wel eens stomme dingen in onze jeugd, zegt ze.’
In de verte rolde een goederentrein over de spoorrails. Een rommelend geluid dat minutenlang aanhield. Een merel kwetterde, een vrachtwagen kwam voorbij.
‘Die nerd van toen is best wel een tragisch figuur. Een paar maanden eerder is hij door buurtkinderen aan een tak van een boom opgehangen. Ondersteboven, met een touw om zijn voeten. Ze hebben toen een stuk glas in zijn gezicht gedrukt. Hij heeft een litteken op zijn kin, schijnt het, een jaap van wel drie centimeter. Daar valt hij aan te herkennen.’
Littekens
Plaats reactie