Hoofdbanner

Er was eens een meisje, genaamd Barbara. Grote ogen, een innemende lach, lief en wat al niet meer. Er was echter één probleem: als klein kind lustte ze geen enkele groente. Alles wat haar ouders haar voorschotelden weigerde ze te eten, uitgezonderd rabarber. Die wilde ze wel elke dag op haar bordje krijgen, zo verzot was ze er op. Haar ouders noemden haar daarom gekscherend: Rabarberbarbara.

Die naam bleef ze houden tot ze 18 was en in een bar in de stad in de bediening ging werken. Dat was een regelrecht succes. Mensen kwamen van heinde en verre om juist door Rabarberbarbara bediend te worden. De bar stond binnen de kortste keren dan ook bekend als de Rabarberbarbarabar.
In die Rabarberbarbarabar kwamen mensen van allerlei slag. Zo ook een toenemend aantal barbaren. Op een gegeven moment zat de bar zo vol met barbaren dat men deze laatste groep met de naam Rabarberbarbarabarbarbaren aanduidde.
Een kenmerk van deze barbaren was hun ruige uiterlijk, in het bijzonder hun lange en ongewassen baarden. Het zag er niet uit, iedereen ergerde zich eraan. Toen kwam er op een goede dag een man de bar binnen, onberispelijk gekleed, een flinke tas in zijn hand.
‘Wie ben jij en wat kom je hier doen?’ vroeg men hem.
De man keek eens rond en zei:
‘Ik denk dat ik als geroepen kom. Ik ben namelijk de Rabarberbarbarabarbarbarenbaardenbarbier.’