Dit boek was ergens begin 2017 boek van de maand bij De Wereld Draait Door. Ik hoorde de bespreking van de boekhandelaren en werd nieuwsgierig naar wat ikzelf ervan zou vinden. Meestal is hun smaak niet de mijne. Dit was een mooie testcase.
Bij onze bieb moest ik het boek reserveren, voor 0,50 euro. Het duurde een paar maanden en ja, ik heb het gelezen.
Vind ik het een goed boek? Ja. Ben ik zwaar onder de indruk? Nee. Waarom niet? Omdat het bij elkaar net iets te mooi geschreven is. Gepolijst, goed doordacht en in elkaar passend, maar niet schurend.
Het gaat over drie kinderen die al vroeg wees worden als hun ouders bij een auto-ongeluk om het leven komen, beschreven vanuit het oogpunt van de jongste zoon. Hoe ze elkaar uit het oog verliezen, weer bij elkaar komen, hun leven met horten en stoten vorm geven, vol tegenslagen, mislukkingen, eenzaamheid en andere ontberingen. Mooi is hoe de drie hun zoektocht naar een eigen identiteit ieder heel verschillend nastreven. De karakters worden helder en treffend uitgewerkt. Ook, hoe de ik-persoon moeite heeft om relaties op te bouwen, bijna te laat beseft wie werkelijk belangrijk voor hem is, hoe door de jaren heen, vanaf zijn 11e tot zijn 35e jaar, zijn leven in brokstukken beschreven wordt. Het verhaal speelt zich afwisselend af in Frankrijk en Duitsland.
Dit gebeurt allemaal in een prettig leesbare, vloeiende stijl zonder al te veel experimenten. Het is qua taalgebruik tamelijk ouderwets van opzet. IJzersterk zijn de terloopse verwijzingen, of beter toespelingen, wat de lezer naar de toekomst toe kan verwachten. Vaag blijven ze, maar maken wel nieuwsgierig naar hoe het boek verder zal verlopen. Het werkt als een magneet, je wordt het boek ingetrokken en wilt het pas wegleggen als het uit is.
Af en toe spreekt er een soort wijsheid uit, in de gesprekken die gevoerd worden, in de bespiegelingen van de ik-persoon. Er wordt een paar keer gestrooid met Kierkegaard, maar het meest viel me de volgende zin op:
De afgrond kijkt me aan. En ik kijk terug.
Dit is herkenbaar ontleend aan Nietzsche, uit Voorbij goed en kwaad (1886): Als je in de afgrond kijkt, kijkt de afgrond ook in jou. Maar Nietzsche wordt nergens genoemd.
Sterker, de diepte, het voelbaar dreigende gevaar dat Nietzsche in deze uitspraak legde (en waarmee hij in feite zijn tragische einde aankondigde), vind ik niet terug in het boek. Het beschrijft wel de eenzaamheid, het zoeken naar wat wezenlijk is om voor te leven, maar ikzelf voel het niet. Zoals ik al opmerkte, het schuurt niet.
Ook het einde is net iets te mooi, voor mij althans. Te veel harmonie, te braaf. De rust en het samenzijn hervonden, als op het einde van een feelgood-movie. Maar misschien ben ik te streng in mijn oordeel. Dat zou kunnen.
Het einde van de eenzaamheid - Benedict Wells
Plaats reactie