De ellende kondigt zich weer aan, eerst fluisterend als een voorzichtige waarschuwing. Vervolgens zwelt het aan tot ondraaglijke proporties. Waarom moet ze deze beproevingen dag na dag doorstaan? Het voelt als een straf van boven, een lot dat ze niet kan ontwijken. Ze vraagt zich af waarom ze ooit met Dimitri in zee is gegaan. Ze had simpelweg ongebonden moeten blijven. Haar man is meer met zijn werk getrouwd dan met haar. De overuren ’s avonds, talloze vergaderingen, zijn frequente buitenlandse reizen. Wanneer hij wel thuis is, verwijt hij haar dat ze zich te afhankelijk van hem opstelt. ‘Doe vrijwilligerswerk, volg een cursus,’ zegt hij dan. Sinds haar gedwongen vertrek bij de thuiszorg voelt Stefanie zich echter leeg, is haar energie verdwenen. Ze wordt al moe bij de gedachte aan een sollicitatiegesprek. Dimitri verdient met zijn baan in de ICT ruim voldoende, dus wat zit hij te zeuren? Had ze maar naar haar moeder had geluisterd, dan was ze nu beter af geweest. ‘Alle mannen zijn klootzakken, trap er niet in, ze gaan voor een avontuurtje en zadelen jou de rest van je leven met de gevolgen op.’
Een van die gevolgen ligt nu al een kwartier te huilen in zijn wiegje. Stefanie haalt hem eruit, verzorgt hem met een schone luier, ijsbeert door de kamer, klopt hem ritmisch op zijn ruggetje. Doorkruist het park met de kinderwagen, maakt een ritje met de auto. Zet thuis de stofzuiger aan om het gekrijs te kunnen overstemmen. Die stofzuiger blijkt een vondst te zijn. Het monotone gezoem doet haar Leroy van vier maanden eindelijk kalmeren. Maar ze kan dat apparaat niet de hele dag laten draaien. Ondertussen is het huis wel schoon genoeg.
Is het mogelijk dat moeders een afkeer kunnen voelen jegens hun baby? Vast niet, denkt Stefanie. Ze visualiseert zichzelf op de sofa bij een psychiater, als in een klassieke Hollywoodfilm. ‘Waar is het misgegaan in uw jeugd? Heeft u wel voldoende aandacht en liefde ontvangen van uw ouders?’ Vragen waar ze echt geen behoefte aan heeft. Ze moet zichzelf vermannen, niet aanstellen. Hoeveel miljoenen, nee miljarden moeders zijn haar niet voorgegaan? Zij hebben zich er toch ook doorheen geslagen, met huilende baby’s en vaak onmogelijke echtgenoten. Eigenlijk heeft zij niets te klagen. Dimitri is lief voor haar, zorgzaam zelfs. Hij kookt in het weekend, wandelt op zondagochtenden met de kinderwagen door het park en laat haar tot elf uur uitslapen. Daarnaast is Leroy een wolk van een baby, zeggen haar vriendinnen. Ja, als hij slaapt.
Het zijn de spanningen, ze kan niet goed meer nadenken. Het is alsof haar hoofd vol watten zit. Wat voor dag is het vandaag, hoe laat komt Dimitri thuis, heeft Leroy al zijn flesje gehad? Al die gebroken nachten eisen hun tol. Wel drie keer moet ze er uit om Leroy te troosten. Eerst een paar slokjes melk, daarna de fopspeen, maar Leroy blijft onrustig. Zachtjes op zijn billen tikken lijkt hem te sussen. Minutenlang laat ze haar hand op en neer gaan, net zo lang tot hij weer in slaap dommelt. Waarschijnlijk zijn het darmkrampjes, zeiden ze op het consultatiebureau.
Daar begint het weer. Met tegenzin duwt ze zich omhoog van de bank, schuifelt richting de trap. Halverwege vertraagt ze, alsof de zwaartekracht haar te veel wordt. Elke volgende stap gaat gepaard met bakken vol lood die zich in haar schoenen ophopen. Met de grootste inspanning trekt ze zich aan beide leuningen omhoog, kruipend op haar knieën, tree voor tree. Uiteindelijk bereikt ze de overloop. Ze hijst zichzelf overeind, plaatst haar hand op de klink van de babykamer. Maar dan blokkeert ze, haar spieren weigeren dienst, ze kan niet verder. Leroy’s gehuil gaat ondertussen over in gekrijs. Maar haar blik blijft gefixeerd op de grond, als in een film die is stilgezet. De regisseur weggelopen, de camera’s op pauze. Het gekrijs beukt in op haar trommelvliezen. Via hamer, aambeeld en stijgbeugel bereikt het de trilhaartjes die een signaal aan de hersenen doorgeven dat ze in actie moet komen. Maar dat gebeurt niet. Ze staat daar bevroren als een ijsblok, zonder te weten hoelang. Geen gedachten, geen gevoel. Dan wordt ze plotseling hardhandig door elkaar geschud.
‘Stefanie, wat is er met je?’
Ze schiet los uit haar verstarring en kijkt recht in de bezorgde, maar geschrokken ogen van Dimitri. Hij omarmt haar stevig, legt zijn warme hand in haar nek.
‘Heb je Leroy niet horen huilen?’
Ze kan zich er weinig van herinneren. Algehele stress, concludeert de invaldokter op de huisartsenpost de volgende ochtend. Ze zou meer rust moeten nemen, af en toe eropuit gaan, leuke dingen voor zichzelf doen.
Een kleine week later tuft ze in haar Honda Civic naar het winkelcentrum voor boodschappen. Haar bestemming is de bloemist aan de overkant van de parkeerplaats, waar ze een bosje bloemen wil halen voor de grote vaas in de woonkamer. Een gebaar waarvan ze hoopt dat Dimitri het zal waarderen. Hij beklaagt zich vaak over het gebrek aan levendigheid in hun interieur, met al die teakhouten meubelen en de kale, witte muren. Leroy is op aandringen van Dimitri deze ochtend naar het kinderdagverblijf gebracht. Dimitri is zo attent geweest zelf alles te regelen. In de verte nadert een vrachtwagen. Op het eerste gezicht lijkt dit geen probleem, er is voldoende tijd en ruimte om over te steken. Maar halverwege voelt het alsof haar schoenzolen aan het wegdek vastkleven. Ze vertraagt, elke stap is een strijd tegen onzichtbare krachten. Haar spieren verstijven, haar bewegingen worden stroperig. Een schril gepiep vult haar oren, terwijl ze de vrachtwagen als een onheilspellende schaduw ziet naderen. Omstanders kijken geschokt toe, hun handen grijpen naar hun hoofd. De bumper van de vrachtwagen is nog maar tien centimeter van haar schouders verwijderd, wanneer vanuit het niets een jongeman tevoorschijn springt, als een held uit een actiefilm, en zich bovenop haar werpt. Een fractie van een seconde later rollen ze samen languit over de weg. De vrachtwagen suist rakelings voorbij. Verbijsterd kijkt ze om zich heen.
‘Sorry mevrouw, dat ik boven op u lig, maarre…’
‘Geeft niet,’ wil ze zeggen, maar de woorden blijven vastzitten in haar keel. Haar gezicht kleurt rood tot in haar nek, en ze staat snel op om haar kleren af te vegen. De bloemen vergeet ze, de jongeman te bedanken ook. Ze verlangt naar huis, naar de troost van de bank bij het raam met uitzicht op het perkje vol krokussen. Een rood wijntje is nu wel op zijn plaats.
Ze vertelt er niets over tegen Dimitri. Ze is niet gek, al begint ze daar steeds meer aan te twijfelen. Die nacht kan ze niet in slaap komen. Ze was er al twee keer uit geweest voor Leroy, twee keer een kwartier aan zijn bedje gezeten. Nu ademt het huis stilte. In haar nachtjapon sluipt ze naar beneden. Bij elke krakende tree schrikt ze op, bang dat Leroy wakker schiet. In de keuken neemt ze twee tabletten paracetamol tegen de hoofdpijn. Met een glas water gaat ze op de bank zitten. Ze schuift de gordijnen opzij en staart naar de verlaten straat buiten. Ineens wordt het beeld wazig voor haar ogen. Ruiters met speren in de hand draven nader op zwarte hengsten met wapperende manen. Het hoefgetrappel weergalmt tussen de huizen. De voorste ruiter lijkt verdacht veel op de leraar Frans van de middelbare school, zijn ogen wild van woede. Het herinnert haar aan die keer dat ze voor de klas stond, het antwoord op zijn vraag schuldig bleef en de hele klas haar uitlachte. De leraar deed er een schepje bovenop door op te merken dat ze een risée was. Dit woord met een overdreven Frans accent uitgesproken. De afgang kon niet groter zijn. Nu verschijnen er meer ruiters, elk gezeten op zwarte hengsten, en ze herkent de pestkoppen die haar schooltijd tot een nachtmerrie maakten. Wat komen die galbakken doen, haar ophalen? Om haar na al die jaren de genadeklap toe te brengen? Even snel als de ruiters kwamen, verdwijnen ze weer, de duisternis van de nacht in. Een stofwolk blijft achter, waarna het gele licht van de lantaarnpalen de uitgestorven straat beschijnt alsof er niets gebeurd is.
Dimitri snurkt nog altijd vredig door. Als ze haar dekens over zich heen slaat meent ze Leroy zachtjes te horen kreunen. Ze spitst haar oren. Gelukkig, het blijft stil.
De volgende ochtend voelt ze zich geradbraakt, alsof ze te veel heeft gedronken en de hele nacht heeft doorgehaald. Na het wegbrengen van Leroy naar het dagverblijf zakt ze thuis in haar stoel onderuit. De vermoeidheid drukt zwaar op haar, ze zou wel dagenlang achter elkaar kunnen slapen. De verleiding om nooit meer wakker worden en alles te vergeten dringt zich steeds sterker aan haar op.
’s Middags rijdt ze in haar auto naar de binnenstad. Ze heeft plannen om te winkelen bij Purdy, een pas geopende modezaak, en daarna wat te eten en drinken op het terras van De Pilaren. Misschien kan ze Lauren bellen voor wat gezelschap, even bijkletsen en de gezelligheid van vroeger proeven. Op de gracht is precies één plek vrij, ze heeft geluk. Ze schakelt terug naar de tweede versnelling. Maar wanneer ze op de rem wil trappen, blijft haar voet hangen. Alsof die zich van haar heeft losgemaakt en weigert bevelen op te volgen. De auto rijdt door, ze ziet zichzelf al het water in schieten, totdat er plotseling hard wordt getoeterd. Geschrokken weet ze nog net op tijd de handrem aan te trekken. Met een schok komt ze tot stilstand tegen de ijzeren stang van de parkeerplek.
‘Pff’, zucht ze, ‘op het randje.’
Zwart haar steekt onder een witte helm vandaan. Het meisje toetert nog een keer, voor de zekerheid, nu wat zachter. Met een zwaai stuurt zij haar scooter tot aan de auto.
‘Alles wel goed met u, mevrouw?’ vraagt zij bezorgd nadat Stefanie is uitgestapt.
‘Ja eh nee, ik denk het wel.’
Het meisje lijkt niet overtuigd. Ze probeert Stefanies blik te vangen, maar deze slaat haar ogen neer.
‘Als ik u verder met iets kan helpen…’
Nee, hoeft niet, schudt Stefanie haar hoofd. Het meisje rijdt aarzelend weg. Stefanie kijkt toe terwijl het meisje nog één keer zwaait en dan om een bocht verdwijnt. Ze pakt haar handtas uit de kofferruimte. Als ze de achterklep dichtslaat, ziet ze in de verte een man en een vrouw lachend naderbij komen. Onbezorgd plezier, denkt Stefanie. Het leven mag ook wel eens gevierd worden.
Wanneer Stefanie nog een keer goed kijkt, slaat haar hart over. Ze wankelt op haar benen, grijpt zich vast aan een lantaarnpaal. Haar ogen bedriegen haar niet. Daar hangt hij dus al die tijd uit wanneer hij zogenaamd moet overwerken. Haar moeder blijkt weer eens gelijk te hebben.
Het voelt alsof haar hele leven instort. Wie kan ze nog vertrouwen? Is dit de straf van boven, zoals haar vroeger tijdens catechismus werd ingeprent? ‘Wie goed doet, goed ontmoet,’ klinkt het spottend in haar gedachten. Nou, wat zal zij dan veel verkeerd hebben gedaan. Haar moeder, Dimitri. Hoe naïef was ze om ze te geloven. Stefanie, het kindvrouwtje dat niet voor zichzelf kan zorgen.
Ze neemt de sleutels uit haar handtas en stapt opnieuw in haar auto. Resoluut ontkoppelt ze de handrem, rijdt beheerst twee meter naar achteren. Ze stopt en kijkt in haar spiegel. Een glimlach speelt om haar lippen. Ze ziet het al gebeuren, de Honda Civic die een mooie snoekduik maakt, soepel over de ijzeren stang heen, met een klap het water raakt en dan borrelend wegzakt naar de bodem van de gracht. De twee aan de overkant zullen verschrikt opkijken. De ultieme wraak op haar overspelige Dimitri. Wat zal hij zich schuldig voelen.
Maar ineens bedenkt ze zich en trapt hard op de rem. Ze zal het hem betaald zetten. Zo gemakkelijk komt hij niet van haar af.
Ze reageert niet wanneer Dimitri thuiskomt en vanuit de gang haar naam noemt. Ze zit op de bank, geeft Leroy de fles. Wanneer hij de kamer binnenstapt, weigert ze hem aan te kijken.
‘Dag lieve schat,’ zegt hij terwijl hij op haar afloopt en haar een kus wil geven.
Ze draait haar hoofd weg, probeert boos te zijn. Maar tegen zijn ontwapenende lach is ze zoals altijd niet opgewassen.
‘Dag,’ zegt ze afgemeten terug. Een vluchtige kus volgt. Vervolgens richt ze zich weer op de gretig drinkende Leroy.
‘Kijk eens wat ik voor je heb meegebracht,’ gaat Dimitri verder. In zijn handpalm verschijnt een klein pakketje, in glanzend zilverpapier ingepakt.
Ze kijkt hem nog altijd niet aan.
‘Lief Steffie van me. Ik moet je iets bekennen,’ begint hij.
‘Kom maar meteen voor de dag ermee,’ denkt Stefanie bij zichzelf. ‘Des te eerder kun je ophoepelen om bij die slons in te trekken. Ik zal je niet tegenhouden.’
Dimitri neemt plaats op de bank naast haar, legt zijn hand op haar knie.
‘Ik weet dat je het zwaar hebt. Leroy die alles van je vergt, ikzelf die voor mijn werk vaak weg ben.’
‘Precies,’ gaan haar gedachten verder. ‘Ik ben blij dat je het eindelijk ook ziet.’
Dimitri wacht even, zoekt zichtbaar naar woorden.
‘Ik heb erover nagedacht,’ zegt hij met zachte stem terwijl hij het pakje in haar hand drukt. ‘Ik moet je veel meer aandacht schenken. Jou veel meer bedanken voor alles wat je doet. Jij bent de liefste vrouw in mijn leven, Stef. Daarom dit kleinigheidje.’
Voorzichtig neemt Dimitri Leroy van haar over, zodat Stefanie het cadeautje kan uitpakken. Ze raakt in verwarring. Wat heeft dit te betekenen? Haar hand trilt bij het wegscheuren van het pakpapier. Wanneer ze het doosje opent valt haar mond open van verbazing. Een zilveren ring glanst haar tegemoet, ingelegd met een lapis lazuli, haar lievelingssteen. De ring past wonderwel precies om haar vinger.
‘Vanmiddag gekocht, samen met Petra van de administratie. Je weet wel, ik heb vaker over haar verteld’.
‘Die lesbienne?’ vraagt Stefanie, nauwelijks tot spreken in staat.
‘Wat maakt dat nou uit? Iedereen mag zijn zoals hij of zij wil, niet? Ze is gewoon een geweldige collega, en heeft aangeboden met mij de ring uit te zoeken. Dat is toch lief van haar?’
Stefanie slaat haar ogen neer. Ze moet even iets wegslikken. In haar hoofd is het een rollercoaster aan emoties en gedachten die door elkaar heen marcheren, als soldaten die even niet meer weten tegen wie ze moeten vechten. Dan neemt ze Dimitri’s hand en werpt zich snikkend om zijn nek. Leroy schrikt op, moet bijna hoesten. Hij knippert met zijn ogen, kijkt verbaasd om zich heen, maar slokt dan verder.
Terwijl ze Dimitri over zijn rug streelt, de tranen in haar ogen, deinst ze ineens een stukje achteruit. Ruikt ze het goed, bij zijn nek, die onbekende parfumgeur? En die ene lange zwarte haar op zijn schouder, waar komt die vandaan?
Proficiat met dit gedicht. Heel schoon, hoe de voortschrijdende mens in zijn gemoed troost zoekt, echter niet alleen woorden volstaan, doch eens goed vastgepakt worden door de ander geeft meer voldoening, vrede. Waarom wacht de ander zolang, wil hij niet?
´Vrede op aarde aan de mensen van goede wil’.
Zalig Kerstmis, Fred. Bedankt voor alle interessante schrijfsels van het voorbije jaar.
Vriendelijke groeten,
René V.
Hartelijke groet terug, Fred