Afdrukken

In navolging van Aristoteles en bijvoorbeeld ook de antroposofie onderscheid ikzelf vier gebieden die in de wereld verschillend aanwezig zijn. Natuurlijk, je kunt andere indelingen maken, iedereen is daar vrij in, maar deze indeling verschaft mijzelf helderheid en inzicht in hoe wij en de wereld in elkaar zitten. Ik kan er wat mee.
Het eerste gebied is dat van het minerale rijk. Gesteente en andere niet levende materie vallen daar onder, ofwel alles bestaande uit atomen en moleculen die niet in staat zijn zichzelf te vermeerderen.
Het tweede gebied is materie waarin levenskracht aanwezig is, zodanig dat het zichzelf kan vermenigvuldigen. Een voorbeeld hiervan is de plantenwereld.
Het derde gebied is dat van materie waarin levenskracht en een ziel aanwezig zijn. Met ziel bedoel ik hier een gevoels-, denk- en wilswereld die pijn, verdriet, geluk en welbevinden kunnen ervaren. Een voorbeeld hiervan is de dierenwereld.
Het vierde gebied is dat van materie waarin levenskracht, ziel en geest aanwezig zijn. Met geest bedoel ik hier het vermogen het aardse te ontstijgen, je één te kunnen voelen met de kosmos ofwel het licht in jezelf. De mens is hier een voorbeeld van. Of, in de woorden van Levinas, de mens is in staat door zijn aardse natuur heen te breken, het is zelfs zijn roeping. 
Ik weet het, de termen ziel en geest worden vaak door elkaar gebruikt. Bij het boeddhisme bijvoorbeeld en ook in de meeste religies wordt bij het woord ‘ziel’ tevens het geestelijke aspect bedoeld, de mogelijkheid ‘de goddelijke vonk’ in jezelf, zoals Meister Eckhart dat noemde, te ervaren. Maar zelf wil ik de termen ziel en geest strikt uit elkaar houden, om het verschil tussen de dierenwereld en de mens te markeren.

Dit idee van de vierledige mensbeeld* kom ik af en toe onverwachts tegen. Laatst las ik een boek waarin de mysticus Gurdieff (1866-1949) werd aangehaald. In mijn studententijd ging ik in een bepaalde periode veel om met een studente sociologie, Tineke. Zij bracht mij in contact met het werk van onder andere Gurdieff en zijn leerling Ouspensky (1878-1949). Dit was een geheel nieuwe wereld voor mij. De wereld van het in het dagelijkse leven niet-wakker-zijn, de mogelijkheid van innerlijke ontwikkeling en bewustzijn. Met als uiteindelijk doel om innerlijk één te worden, in zelfbewustzijn, in vrede met alles wat er is. Wat iets heel anders was dan de boeken van Nietzsche die ik in diezelfde periode ook las.
Wat ik kort geleden las van Gurdieff trof mij als het beeld dat hij van de mens had. Hij beschrijft die als een koets die op reis is. De koets wordt voortgetrokken door paarden. Op de bok zit de koetsier die de paarden bestuurt. In de koets zit de (voor de buitenwereld niet zichtbare) reiziger.  
De koets zelf staat voor ons fysieke lichaam, de paarden staan voor de levenskracht, de koetsier voor ons ik of voor ons ego. Deze koetsier lijkt de weg te bepalen, maar dient gehoorzaam te zijn aan de wensen van de reiziger in de koets. De reiziger staat voor ons werkelijke levensdoel, voor wat ons vrij maakt, voor wat ons tot de geest doet reiken.

Dit vierledige mensbeeld komt ook naar voren in het sprookje van ‘De Bremer Stadsmuzikanten’. In dit sprookje van Grimm vinden een afgedankte ezel, een verdoemde kat, een verwaarloosde hond en een tot de kookketel gedoemde haan elkaar en besluiten tezamen naar de stad Bremen te gaan om daar stadsmuzikant te worden. Als beeld, ze moeten gevieren samenwerken om hun geluk in het leven te kunnen vinden. Onderweg komen ze een huis tegen dat ze graag zouden willen bewonen. Echter, het huis wordt bevolkt door rovers, merken ze. Ze besluiten tot een list. Met z’n vieren klimmen ze op elkaar, de ezel onderaan, de hond daarboven, de kat daar weer op en de haan ten slotte boven op de kop van de kat. De ezel balkt, de hond blaft, de kat miauwt, de haan kraait. Met als gevolg dat de rovers in doodangst het bos in vluchten. Maar later komt een van de rovers terug om de zaak te onderzoeken. De vier dieren zijn erop voorbereid. De ezel (als beeld, het fysieke lichaam) trapt de vooruit geschoven rover op het erf met zijn achterpoot, de hond (de trouwe levenskracht) bijt hem bij de deur in zijn been, de kat (de ziel) springt bij het haardvuur op en krabt en bespuugt hem, de haan (de geest, het geweten) kraait vanaf het dak. De rover vlucht in paniek het huis uit en roept naar zijn makkers dat er een heks in het huis zit, alsmede een man met een mes bij de deur, een zwart monster met een knuppel op het erf en een rechter op het dak die roept: “Breng hier die schurk”. De rovers zijn zo bang dat ze nooit meer terug zullen keren. De Bremer Stadsmuzikanten bevalt het echter zo goed dat ze besluiten hier te blijven wonen.
Ziehier de vierledige mens die zijn plek op aarde gevonden heeft. Een mooi beeld in een treffend sprookje (waar mijn eigen kinderen altijd dol op waren).


* Ik schreef er eerder over, zie hier.