Afdrukken

Lucia zit roerloos op haar bed, haar knieën stevig tegen haar borst gedrukt, armen eromheen geslagen. Buiten roffelen dikke regendruppels in een grillig ritme tegen het raam. De schemerlamp op haar nachtkastje blijft uit - een bewuste keuze. Ze wil het gevaar in de ogen zien. Of dat op z’n minst proberen. Dit keer moet ze sterk genoeg zijn.
Haar gedachten dwalen af naar de zomer, nauwelijks een maand terug. Zonnige dagen in Zuid-Frankrijk, waar haar grootste zorgen draaiden om het bouwen van dammen in het kabbelende riviertje. Het stromende water moest tegengehouden worden! ’s Avonds aten ze pizza onder brede platanen op een dorpsplein, het geroezemoes van stemmen en het zachte geklingel van wijnglazen op de achtergrond. Op de camping lachten ze rond het kampvuur, haar ouders met een glas wijn, zij en haar broertje met een zak chips. Alles was eenvoudig en te overzien. Onschuldig. Nu lijkt het leven alsof het niet meer van haar is.

Die onschuld verdween op de eerste avond na hun thuiskomst. Haar vader kwam op haar bed zitten, heel ongebruikelijk.
‘Lucia, ik moet je iets vertellen,’ begon hij. Ze voelde een zwaarte in de lucht hangen. Een zwaarte die zich als een te strak aangetrokken sjaal om haar keel sloot.
‘Ik ga een tijdje weg, ik kan niet uitleggen waarom. Maar ik kom terug, dat beloof ik. Onthoud alleen één ding: vertrouw niemand. Hier heb je mijn medaillon. Ik heb het zelf van mijn eigen vader gekregen. Houd het altijd bij je. Het zal je beschermen.’
Lucia was perplex. Wat had dit te betekenen? Haar vader op wie ze altijd kon vertrouwen, met wie ze spelletjes speelde, die altijd grapjes maakte als ze weer eens somber voor zich uit zat te staren. Haar grote steun en toeverlaat. Liet hij haar nu zomaar in de steek? En die medaillon, wat moest ze daarmee? Ze begreep er niets van.
Zodra haar vader haar kamer had verlaten en zij het licht had uitgeknipt, gebeurde het. Ze herinnert zich elk detail: de flits vanuit haar ooghoeken, gevolgd door een beweging die bleef hangen in de hoek van haar kamer. Schaduwen. Geen gewone schaduwen, zoals die van voorbijgaande auto’s of bladeren in de wind. Nee, deze leken zich los te maken van de muren, bewogen uit zichzelf in donkere gedaanten. Verstijfd keek ze toe, tot ze de knop van haar bureaulamp indrukte. In een fractie van een seconde losten de donkere gedaanten op. Maar hun aanwezigheid bleef hangen, als een vage, ijzige mist. Die nacht sliep ze niet. Het licht bleef aan.

Sindsdien zijn de avonden haar vijand geworden. Zodra de schemering invalt, begint het. Soms ziet ze bewegingen in de hoeken van haar zicht. Andere keren zijn ze alleen voelbaar - ijzige aanrakingen, als speldenprikken op haar huid. Haar ademhaling stokt als ze dichterbij komen, haar hart bonst in haar keel.
‘Lucia?’
De stem van haar moeder trekt haar terug naar het hier en nu. Ze staat in de deuropening, verlicht door het schijnsel van het ganglicht. ‘Gaat het goed, lieverd?’
Lucia knikt zwakjes. Ze heeft geprobeerd het haar moeder uit te leggen, die eerste keer. Maar haar moeder glimlachte alleen maar, alsof Lucia een grappig verhaal vertelde. ‘Je bent dertien, schat. Spoken bestaan niet. Het is gewoon je verbeelding. En je vader, ach. Die komt wel weer terug. Ik denk dat hij zelf niet weet wat hem bezielt.’
‘Laat het licht in de gang aan, alsjeblieft,’ fluistert Lucia. Haar moeder knikt, geeft haar een kus op haar voorhoofd en sluit de deur. Lucia blijft zitten, zo stil mogelijk. Ze voelt de dreiging weer toenemen, als klauwen van roofvogels in de nacht. Ze wachten af, ze hebben alle tijd.

Op school gaat het Lucia niet veel beter. Haar vriendinnen merken haar afstandelijkheid op en vragen waarom ze zo stil is. Maar hoe kan ze uitleggen wat ze elke avond doormaakt? Hoe kan ze hun vragen beantwoorden zonder als een gek te klinken? Ze zwijgt. Niemand kan haar begrijpen. Wel is er Tim uit haar klas, een stille, dromerige jongen. Ze merkt hoe hij haar met zijn ogen volgt, overal waar zij naartoe gaat. Op het schoolplein spreekt hij haar aan. Maar verder dan wat vragen over het vak biologie komt het niet. Ze heeft het gevoel dat hij iets verzwijgt. Zal ze hem kunnen vertrouwen? Ze denkt aan de woorden van haar vader. Ze moet oppassen.
Dan is er nog Juf De Vries. Soms rust haar blik langer op Lucia dan op de andere leerlingen, alsof ze door de muren van stilte heen kan kijken. Maar Lucia durft haar niet te benaderen. Wat als het allemaal een hersenschim is? Dat ze zich alles gewoon inbeeldt?
De bel gaat. Terwijl alle leerlingen hun rugzakken pakken en luid pratend het lokaal verlaten, blijft Lucia roerloos zitten. Juf De Vries legt een stapel boeken neer en kijkt op.
‘Lucia,’ begint ze zacht, ‘je lijkt ergens mee te zitten. Wil je erover praten?’
Lucia slikt. Het voelt alsof een barrière in haar borst begint te scheuren, maar ze durft de woorden niet toe te laten. Toch komt het eruit, schokkerig:
‘Ik zie dingen. In het donker. Schaduwen die bewegen.’
Haar blik blijft op haar schoenen gericht. Ze wacht op het moment dat haar lerares zal glimlachen, het zal wegwuiven, net zoals haar moeder had gedaan. Maar dat gebeurt niet.
Juf De Vries’ gezicht verandert. De lijnen van haar mond spannen zich aan, haar blik wordt serieus.
‘Schaduwen, zeg je?’
Lucia knikt, onzeker.
De lerares zwijgt even en loopt dan naar haar bureau. Ze trekt een lade open en haalt er een oud boek uit, de leren omslag glad van gebruik, de titel nauwelijks leesbaar. Ze legt het op tafel en schuift het naar Lucia toe.
‘Lees dit,’ zegt ze. ‘Misschien helpt het je begrijpen wat er aan de hand is. Maar beloof me één ding: wat je ook ziet of hoort, ga er nooit op in. Laat je niet verleiden.’
Lucia staart naar het boek, haar vingers trillen terwijl ze het oppakt. De geur van oud papier vult haar neus. Ze voelt een mix van opluchting en angst. Eindelijk lijkt iemand haar te begrijpen. Maar hoe weet Juf De Vries van het fluisteren? Van de woorden die in haar hoofd weerklinken, nacht na nacht: Kom hier, we wachten op je.

Thuis begint ze meteen in het boek te bladeren. De tekst is moeilijk te lezen, doorspekt met symbolen en ouderwetse woorden. Maar één passage blijft hangen:

"Schaduwen voeden zich met angst. Hoe sterker je angst, hoe machtiger ze worden. Licht kan hen verdrijven, maar slechts tijdelijk. Om hun greep te doorbreken, moet je de kern van hun aantrekkingskracht vinden en vernietigen."

Lucia’s hart klopt in haar keel. Wat is de kern van hun aantrekkingskracht? Heeft het te maken met de leegte die haar vader door zijn vertrek heeft achtergelaten? Met de eenzaamheid die als een onzichtbaar web om haar heen hangt?
Een koude rilling trekt door haar heen, alsof iemand ijswater over haar rug heeft gegoten. De temperatuur in de kamer daalt, haar adem veroorzaakt kleine, zichtbare wolkjes. Ze voelt hoe haar spieren verstijven. Ze zijn er weer.
In het schijnsel van het ganglicht ziet ze een silhouet, anders dan de vorige keren: groter, met een vage, dreigende vorm die lijkt te veranderen elke keer dat ze met haar ogen knippert. Het licht is niet langer een bescherming, maar wordt opgeslokt door zijn aanwezigheid.
‘Laat me met rust!’ roept ze, haar stem trilt van angst. Maar de donkerte blijft, alsof haar woorden niets betekenen. Dan hoort ze het weer, een diepe fluistering: ‘Kom. Je hoort bij ons.’
Lucia grijpt naar haar bureaulamp en klikt hem aan. Het duister deinst direct achteruit naar een hoek van de kamer. Het wacht daar, stil en onbewogen, als een dier dat zijn prooi in de gaten houdt.

De volgende dag heeft de zon eindelijk de langdurige regen verdreven, maar Lucia voelt geen verlichting. Ze dwaalt door het park, een plek die ooit rust bood, maar nu gevuld is met een vreemde spanning. De bomen lijken hoger, donkerder. De wind fluistert door de takken. Een koude rilling glijdt over haar rug. Ze is niet alleen, ze wordt gevolgd.
Op een bankje, niet ver van haar favoriete vijver, zit een oude man. Zijn ogen zijn op haar gericht, zo intens dat het voelt alsof hij haar gedachten kan lezen. Ze wil weglopen, maar iets houdt haar tegen. Hij staat op, zijn bewegingen traag en bedachtzaam, alsof hij alle tijd van de wereld heeft.
‘Jij ziet ze, nietwaar?’ vraagt hij, zijn stem krakend maar vol zekerheid.
Lucia’s adem stokt.
‘Wie?’ vraagt ze met een kurkdroge keel.
‘De schaduwen,’ antwoordt de man alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. ‘Ze volgen je. Dat doen ze altijd bij mensen zoals jij.’
Ze trilt op haar benen. Niemand weet hiervan. Niemand, behalve Juf De Vries. Hoe kent deze man haar geheim?
‘Wat bedoelt u?’ stamelt ze.
De man stapt dichterbij, tot zijn gezicht bijna in de schaduw van een boom ligt. ‘Je bent een poortwachter, meisje. Je kunt dingen zien die anderen niet zien. En de schaduwen weten dat.’
Zijn woorden raken haar, alsof ze een onzichtbaar slot in haar brein openen.
‘O ja? Een waarom ik?’ vraagt ze onzeker.
Hij glimlacht, maar het is een holle, kille glimlach. ‘Dat zul je snel genoeg begrijpen.’
Voor ze verder nog iets kan vragen, draait hij zich om en verdwijnt tussen de bomen. Alsof hij in rook is opgegaan.

Die avond zit Lucia opnieuw aan haar bureau, het oude boek van Juf De Vries voor zich uitgespreid. De tekst lijkt waziger, alsof de woorden zich verstoppen terwijl ze leest. Maar één passage trekt haar aandacht:

"De poortwachter is de sleutel tussen werelden. Angst voedt de schaduwen, maar kracht kan de grens beschermen."

Een poortwachter. Dus toch. Ze kan het nauwelijks bevatten. Hoe kan zij, een doodnormaal meisje, een rol spelen in iets wat zo groot en onbegrijpelijk is? Ze slaat het boek dicht en zucht diep.
Plotseling daalt de temperatuur in haar kamer. Het ganglicht lijkt te dimmen, alsof de lucht doordrongen is van een onzichtbare wolk. Een kille windvlaag glijdt langs haar schouder.
‘Kom,’ hoort ze fluisteren. Het klinkt als diep uit haar eigen gedachten, maar het is anders. Iets niet van deze wereld.
Luna spring overeind, haar handen trillen.
‘Blijf weg!’ roept ze, terwijl ze naar de bureaulamp grijpt. Het licht flitst aan, maar het gevaar verdwijnt niet. Het houdt zich voelbaar op in de hoek van de kamer, onverschillig voor de zwakke verdediging van een bureaulampje.

De volgende ochtend rent Lucia rechtstreeks naar het huis van Juf De Vries. Ze bonkt op de deur. Zodra de deur opengaat, trek Juf De Vries haar bezorgd naar binnen.
‘Ze worden sterker,’ begint Lucia met overslaande stem. ‘Ze gaan niet meer weg.’
Juf De Vries’ gezicht betrekt.
‘Dat komt omdat ze weten wie je bent,’ zegt ze. ‘De grens tussen hun wereld en de onze verzwakt. En jij bent degene die dat moet herstellen.’
Luna schudt haar hoofd.
‘Ik weet niet hoe! Hoe moet ik vechten tegen iets wat niet echt lijkt?’
Juf De Vries legt een hand op haar schouder. ‘Je bent sterker dan je denkt. Maar om dit te stoppen, moet je naar de bron van hun kracht. Daar, in het bos, bevindt zich de poort.’
De poort, alweer die poort. Het klinkt als iets uit een mythe, een verhaal dat je hoort voor het slapengaan. Maar Lucia weet dat het echt is. Ze kan het voelen, een onzichtbaar koord die haar naar het bos toe trekt.

Het is nacht. De lucht is ijzig, de bomen buigen zich over haar heen als donkere wachters. Ze is niet alleen. Naast haar loopt Tim, ze heeft hem na lang overwegen over haar belevingen verteld. Hij lijkt haar te begrijpen. Zijn zachte, begripvolle blik herinnert haar aan haar vader.
‘Waarom help je me?’ vraagt Lucia. ‘Je weet immers weinig van mij af.’
Tim glimlacht zwak. ‘Soms moet je de juiste mensen vinden,’ zegt hij. Het klinkt aannemelijk, maar er zit iets in zijn stem dat haar ongemakkelijk maakt.
Ze bereiken een open plek in het bos. In het midden staan zwarte stenen in een cirkel. Een dikke mist hangt laag bij de grond, de lucht voelt zwaar.
‘Hier is het,’ fluistert Tim.
Lucia draait zich naar hem om, haar ogen wijd van schrik.
‘Tim, wat heeft dit te betekenen?’
Zijn glimlach verandert in iets vreemds, iets dat niet van hem lijkt te zijn.
‘Ik leid je naar je bestemming, Lucia. Maar niet zoals je denkt of misschien hoopt.’
De schaduwen komen tevoorschijn, trekken zich samen in de lucht boven de stenen. Hun vormen zijn ongrijpbaar, veranderen continu, maar de beklemming is daardoor des te sterker. Lucia voelt een ijzige greep om haar polsen.
Dit is het moment. Dit is de strijd waarvoor ze geboren is, of ze wil of niet.
De lucht boven de stenen lijkt te pulseren, alsof de nacht zelf ademt. De schaduwen cirkelen boven haar rond als roofvogels, hun vormen flikkerend en ongrijpbaar. De kou is snijdend, een kille mist kruipt langs Lucia’s enkels omhoog, als klauwen die haar omklemmen.
‘Tim,’ fluistert ze, haar stem nauwelijks hoorbaar boven het dreigende gefluister van de schaduwen. ‘Wat is dit? Wat doe je?’
Tim’s glimlach is niet meer de zijne. Zijn ogen glanzen zwart, alsof er iets anders in hem is gaan leven.
‘Ik breng je naar waar je hoort, Luna,’ zegt hij met een metaalachtige stem. ‘De poortwachter moet de grens openen.’
‘De grens openen?’ herhaalt Lucia zijn woorden. ‘Nee, ik wil dit niet!’
Tim stapt dichterbij. ‘Je hebt geen keus. Je bent altijd voorbestemd geweest om dit te doen. Het is waarom ze jou hebben uitgekozen.’
De schaduwen komen dichterbij, hun aanwezigheid als een zwart gat dat alles opslokt. Lucia voelt een koude grip om haar armen en benen. Ze willen haar vastketenen, haar in hun wereld trekken. Haar adem stokt. Ze heeft geen idee hoe ze dit kan stoppen. 
Dan hoort ze het. Een zachte, warme stem, anders dan de ijzige fluisteringen van de schaduwen. Het klink als haar eigen stem, maar dan sterker, vastberadener.

“Je bent een poortwachter, Lucia. Je bent hier niet om te openen. Je bent hier om te sluiten.”

Het is alsof er een sluier wordt weggetrokken. Alles valt op zijn plaats: de schaduwen die haar achtervolgden, de kracht die ze voelde opborrelen maar nooit durfde aan te raken. Dit is haar taak. Niet om te helpen, maar om te stoppen.
De lucht boven haar hoofd begint te draaien, een draaikolk van donkerte. Het is de poort. Luna weet het nu zeker. Dit is de plek waar de schaduwen vandaan komen. Als ze niets doet, zullen ze sterker worden. Ze zullen anderen op hun weg vinden en verzwelgen.
‘Lucia!’ Tim’s stem is niet langer vriendelijk. Het klinkt als een bevel, rauw en dreigend. ‘Open de poort!’
De woorden slaan haar bijna omver, maar ze herpakt zich. Ze stapt naar voren, haar voeten zwaar alsof de grond haar tegenhoudt. Ze richt zich op.
‘Nee,’ zegt ze, haar stem trillend maar vastberaden. ‘Ik ga de poort juist sluiten. Daarom ben ik hier.’
Een schel geluid doet haar oren suizen. Donkere lichamen stormen op haar af, als slangen die zich om haar heen kronkelen. Lucia voelt de kou op haar lichaam slaan, maar ze weigert te bezwijken. Ze grijpt naar het medaillon om haar hals dat ze van haar vader heeft gekregen. Ze knijpt het stevig vast en sluit haar ogen. Ze voelt de aanwezigheid van de schaduwen, hun woede, hun dorst naar controle. Maar ze voelt ook iets anders: licht. Warmte. Een kern van kracht diep in zichzelf, verstopt maar altijd aanwezig. ‘Ze voeden zich met angst,’ herinnert ze zich de woorden uit het boek. ‘Maar licht verjaagt hen.’

Lucia ademt diep in en laat alles los: haar twijfels, haar angst, haar onzekerheid. Ze opent haar ogen en kijk de schaduwen brutaal aan, haar blik scherp als een mes. Een warme gloed omringt haar, helder en krachtig. Voor het eerst wijken de schaduwen terug. ‘Nee,’ zegt ze nogmaals, maar deze keer klinkt haar stem als een donderslag. ‘Ik zal jullie nooit laten winnen!’
Ze heft haar handen. De gloed van het medaillon verspreidt zich als een golf van licht over de cirkel. De schaduwen schreeuwen en proberen zich terug te trekken, maar zijn te laat. Het licht omsluit hen, verscheurt hun vormen en trekt hen terug naar de draaikolk van de poort.
De poort begint te krimpen, de kolkende duisternis wordt samengedrukt als een gecomprimeerde bal van pure nacht.
Lucia ziet hoe Tim’s lichaam schokt, alsof hij zich probeert los te maken van wat hem vasthoudt. Zijn ogen flitsen tussen zwart en bruin, en voor een moment lijkt hij op zichzelf.
‘Lucia,’ fluistert hij. ‘Ik… Ik ben zo…’
Voordat hij zijn zin kan afmaken, wordt hij naar achteren gesleurd. Lucia wil hem tegenhouden, maar weet dat het te laat was. Zijn lichaam lost op in de resten van de schaduwen. Van de Tim die ze heeft gekend blijft een zielig hoopje kleren over, meer niet.
Met één laatste beweging steekt ze haar handen uit en gooit de poort dicht. Het geluid is oorverdovend, een klap die door het hele bos heen galmt. Dan wordt het stil. De mist trekt weg. De stenen zijn gewoon stenen. De lucht voelt weer normaal.

De volgende ochtend wordt Lucia met een schok wakker. Haar moeder staat in de deuropening, haar gezicht vol zorgen.
‘Je lag vannacht niet in je bed,’ zegt ze zacht. ‘Ik was ongerust.’
Lucia glimlacht flauwtjes. Ze wil iets zeggen, maar weet niet waar te beginnen. Hoe kan ze uitleggen wat er is gebeurd?
‘Het gaat goed, mam,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Ik had gewoon even wat tijd en ruimte nodig.’
Haar moeder knikt, hoewel haar bezorgdheid gezien haar gelaatsuitdrukking niet volledig lijkt te zijn verdwenen. ‘Weet dat je altijd met me kunt praten, oké?’
Lucia knikt terug. Zodra haar moeder weg is, haalt ze het medaillon onder haar shirt vandaan. Het voelt warm in haar hand. Zal haar vader ooit terugkeren? De schaduwen zijn nu weg, maar ze weet dat het tijdelijk is. Ze is een poortwachter, voor de rest van haar leven. Haar taak is nog maar net begonnen.