Jonas slentert op zijn gemak door de verlaten straten van de stad, zijn gedachten losjes bij wat hij het weekend zal gaan doen. Onderweg naar zijn appartement in een van de buitenwijken voelt hij de lichte roes van de vrijdagmiddagborrel nog in zijn hoofd. In het café had Goudzwaard, zoals altijd, het hoogste woord gevoerd, terwijl Jonas vooral luisterde en aan zijn glas nipte. Alleen toen Goudzwaard zich in zijn toespraak tot hem richtte en hem bewonderend ‘onze cijferfetisjist’ noemde, had hij vanachter zijn hand gemompeld: ‘Nou, valt wel mee, hoor.’ Aan het einde van de middag nestelde Sabine zich naast hem, haar hand rustte even op zijn arm, en ze fluisterde iets in zijn oor. Maar ondanks dat hij al jaren vrijgezel was, was hij niet op haar voorstel ingegaan. De herinnering aan de ingewikkelde relatie met Erica zat nog te vers in zijn geheugen; zo'n gedoe wilde hij koste wat kost vermijden.
De avond is koud en vochtig. Jonas trekt de kraag van zijn jas nog wat hoger, terwijl het bleke licht van de straatlantaarns het glinsterende asfalt beschijnt. Zijn adem vormt kleine wolkjes in de lucht. Hij verlangt ernaar om thuis op de bank neer te ploffen, de drukte van zich af te laten glijden, de radio zachtjes op de achtergrond met de kalmerende klanken van klassieke muziek. Even helemaal tot rust komen.
Achter hem klinkt het geratel van een motor. Jonas draait zich om, maar ziet alleen een lege straat. Het geluid blijft echter aanhouden. Hij versnelt zijn pas. Voetstappen, snel en dreigend, ze komen dichterbij. Voordat hij kan reageren, ligt er een hand op zijn schouder.
‘Wat heeft dit te...?’ begint hij, maar zijn woorden blijven in zijn keel steken wanneer stevige handen zijn armen ruw op zijn rug binden, zijn mond afknijpen, en een blinddoek strak om zijn hoofd trekken. Jonas verzet zich uit alle macht, maar zijn aanvallers zijn te sterk. Binnen een paar seconden wordt hij hardhandig een voertuig in geduwd. De deur klapt dicht en het dreunende geluid van de motor vult opnieuw de stilte.
De rit lijkt eindeloos te duren. Linksom, dan weer rechtsom, steeds harder gaan ze met steeds scherpere bochten. Jonas probeert zich te oriënteren, te luisteren naar geluiden van de straat, maar het enige wat zijn oren bereikt is het gebrom van de motor en het gejaagde tempo van zijn eigen ademhaling. Niemand zegt een woord, behalve een man voorin, die af en toe iets mompelt in een taal die Jonas niet verstaat. Onverwachts komt de wagen met een schok tot stilstand. De deuren zwaaien open, en zonder pardon wordt Jonas naar buiten getrokken.
De ijzige lucht snijdt door zijn kleding terwijl hij voort wordt geduwd. Knoesten van handen sleuren hem door gangen, waar de geur van rotting en schimmel als een verstikkende deken rondwaart. Ze blijven staan. Jonas hoort het krakende geluid van een zware deur die langzaam opengaat. Voordat hij beseft wat er gebeurt, wordt hij als een zak aardappelen naar binnen gegooid. De deur slaat met een harde klik dicht.
Met zijn handen nu vrij rukt Jonas de blinddoek van zijn hoofd en knippert met zijn ogen tegen het licht van de tl-buis aan het plafond. De kamer is kaal en kil, een kleine tafel met daarop een boek en een vel papier. Daarnaast een pen om mee te schrijven. Op de grond een matras en een emmer, duidelijk bedoeld als toilet.
Op het papier staat een complexe wiskundige formule, geschreven in een nauwgezet, haast mechanisch handschrift. Onder de formule leest hij in grote letters: ‘Los dit op voor je vrijheid.’
Jonas staart omhoog. Waarom hij? Waarom hier? Wie heeft dit bedacht? Maar hij weet dat hij geen antwoord zal krijgen. Het enige dat telt is aan de slag te gaan.
Hij zet zich aan de tafel en begint te rekenen. Zijn hoofd voelt zwaar, zijn gedachten zijn nog troebel van de alcohol eerder die middag. Maar naarmate hij zich meer verdiept in de opgave, begint hij tijd en omgeving te vergeten. De cijfers en symbolen zijn alles wat er toe doet, de uren vliegen voorbij zonder dat hij het doorheeft. Slapen doet hij niet. Op een gegeven moment denkt hij de oplossing gevonden te hebben. Eureka!, roept hij luid, en danst in het rond. Vrijwel direct is er het geluid van een sleutel in het slot. Twee mannen, gehuld in donkere kleding en met gezichten verborgen achter maskers, stappen de kamer binnen. Zwijgend pakken ze hem vast en trekken hem mee.
Maar in plaats van vrijheid wacht hem een andere kamer, kleiner en nog benauwder dan de vorige. Op de muur een krijtbord met daarop een nieuwe formule, nog ingewikkelder dan de vorige.
Dit is geen test, dit is een marteling. Toch zet Jonas zich opnieuw aan het werk, zijn hoofd draait overuren. Hij verliest alle besef van tijd, de enige realiteit die bestaat is de opgave voor hem.
Hij komt er niet uit, de berekeningen zijn te lastig, hij doorgrondt de summiere gegevens niet. Hij voelt de helderheid in zijn hersenen afbrokkelen. De muren komen dichterbij, de lucht ademt zwaarder. Hij wordt gek van al die cijfers om hem heen, het voelt alsof ze zich losmaken van het papier, hem aankijken en uitlachen.
Op een gegeven moment, op de rand van waanzin, begint Jonas iets te vermoeden. De formules... ze zijn niet zomaar willekeurig. Er zit een patroon in, een verborgen boodschap die hij over het hoofd heeft gezien. Hij begint alle antwoorden opnieuw te bekijken, op zoek naar een patroon, een aanwijzing.
Dan ziet hij het. De oplossingen vormen samen een reeks coördinaten, een locatie. Dit is het. Dit is zijn uitweg. Hij schrijft de coördinaten op het bord en wacht.
De deur gaat open. In plaats van de twee mannen is het één persoon, zonder masker. Een gezicht dat Jonas kent. Een gezicht dat hem vervult van ongeloof en woede.
‘Waarom?’ is het enige dat Jonas kan uitbrengen.
De persoon reageert rustig. ‘Omdat je het niet had mogen ontdekken.’
Voordat Jonas kan reageren, voelt hij een scherpe pijn in zijn schouder. Alles wordt zwart voor zijn ogen.
Het geluid van de monitoren vult de kamer met een constant, elektronisch gepiep. Jonas ziet het witte plafond boven hem. Hij probeert zich te bewegen, maar zijn ledematen voelen zwaar en verdoofd aan. Een scherpe pijn in zijn borst herinnert hem aan de injectie die Goudzwaard hem heeft toegebracht.
‘Waar ben ik?’ fluistert hij.
Een man in een witte jas verschijnt naast zijn bed, een geruststellende glimlach op zijn gezicht. ‘Je bent veilig, Jonas. Rust maar uit. Alles komt goed.’
Maar er klopt iets niet. De kamer is te wit, te steriel. Alsof het een decor is voor iets dat achter de schermen plaatsvindt en verborgen moet blijven. Hij knijpt zijn ogen dicht en probeert de gebeurtenissen van de afgelopen tijd op een rijtje te zetten. De ontvoering, de formules... Het voel allemaal echt, maar tegelijkertijd als een droom waaruit hij niet kan ontwaken.
Hij hoort een bekend deuntje in de verte, een melodie die hem terugvoert naar zijn jeugd. Het is het slaapliedje dat zijn moeder altijd voor hem zong. Het geluid wordt sterker, vult de kamer en lijkt van alle kanten te komen. De monitoren lijken synchroon met de melodie te piepen, hun ritme versnellend tot een kakofonie van geluiden.
Jonas opent zijn ogen en merkt dat de kamer om hem heen begint te vervagen. De witte muren vloeien samen tot een wirwar van kleuren en vormen. Het plafond lijkt weg te trekken, terwijl de vloer onder hem begint te trillen.
‘Wat gebeurt er?’ roept hij uit, maar zijn stem wordt opgeslokt door de chaos om hem heen.
De man in de witte jas staat nog steeds naast hem, maar zijn gezicht begint langzaam te vervormen, totdat het opeens Goudzwaard is. Naast hem Sabine, arm in arm met haar baas. Ze werpt Jonas een warme en liefdevolle blik toe.
‘Je hebt het goed gedaan, Jonas,’ hoort hij de stem van Goudzwaard door de ruimte echoën. ‘Maar het spel is nog niet voorbij.’
De muren van de kamer vallen weg en onthullen een zwarte leegte. Het bed waarop Jonas lag zweeft nu in het niets, omringd door fragmenten van herinneringen die als glasscherven om hem heen draaien. Hij ziet beelden van zijn kindertijd, momenten met Erica, avonden op kantoor, allemaal versplinterd en door elkaar gegooid. Er doemen gezichten op, mensen die hij van vroeger kent, maar hun ogen zijn leeg en hun monden bewegen in stilte. Ze cirkelen om hem heen, komen dichterbij en fluisteren woorden die hij niet kan verstaan.
Jonas probeert te schreeuwen, maar er komt geen geluid uit zijn mond. Er verschijnt een gigantisch groot krijtbord voor hem, zwevend in de lucht. Op het bord staat één enkel woord geschreven in grote, schreeuwende letters: 'De waarheid.'
Onder het woord komen cijfers en symbolen tot leven, zichzelf vormend tot een nieuwe, complexe formule. Maar deze keer weet Jonas onmiddellijk wat het betekent. Geen wiskundige vergelijking, maar een code. Een code die de realiteit om hem heen bepaalt.
Het geluid van kletterende regen maakt Jonas wakker. Zijn lichaam voelt alsof hij urenlang onder water heeft gelegen. Als hij zijn ogen opent ziet hij een open veld, donkere luchten dreigend boven hem, en dikke regendruppels die naast hem op de grond neerploffen. Hij schuift wat verder op onder het bladerdek van de plataan. Waar is hij? Wat is er gebeurd? Langzaam keert zijn geheugen terug. De formules, de coördinaten, en dat gezicht.
Hij wil opstaan, wat moeizaam gaat. Pas na enkele pijnlijke pogingen slaagt hij erin overeind te komen. In de verte ziet hij de contouren van een gebouw, half verscholen in de waas aan regen die over het landschap hangt. Hij begint in de richting van het gebouw te lopen. Elke stap voelt alsof hij blokken beton voortsleept, maar hij moet verder. Hij moet weten wat er achter dit alles zit.
Al gauw ziet hij dat het gebouw ooit een oude school is geweest. De buitenmuren zijn verweerd en de ramen gebarsten. Het is alsof de tijd hier heeft stilgestaan. De deur staat op een kier, Jonas duwt hem voorzichtig verder open.
Binnen is het donker, in de verte klinkt het geluid van druppelend water. De gangen zijn leeg en verlaten, maar er hangt dreiging in de lucht. Jonas loopt verder, hij weet niet wat hij zoekt, maar hij heeft het gevoel dat hij hier moet zijn.
Hij stapt een nieuwe ruimte binnen, een klaslokaal. Tafels en stoelen liggen omver alsof er een worsteling heeft plaatsgevonden. Aan de muren foto’s en krantenartikelen. Wanneer Jonas dichterbij komt, ziet hij dat elk artikel over hem gaat. Over zijn leven, zijn werk, foto’s van hem met vrienden, op kantoor, en zelfs privé met Erica.
In het midden van de kamer stuit hij op een bureau vol papieren. Rapporten, uitgewerkt met psychologische profielen. Medische dossiers, zelfs persoonlijke correspondentie. Alles over hem, tot in details.
Als hij verder bladert vindt hij een document, ondertekend door Erica. Wat heeft dit te betekenen? Zit zijn ex hier achter? Terwijl hij zijn gedachten probeert te ordenen, valt de deur achter hem met een harde klap dicht. Jonas draait zich om. Een vrouw, gekleed in een donkere regenjas, een pistool in haar hand.
‘Je had hier nooit mogen komen,’ zegt ze.
‘Erica… wat is dit? Waarom doe je dit?’
Ze lacht. ‘Je hebt geen idee waar je in verzeild bent geraakt, Jonas. Dit gaat verder dan jij of ik. Jij was altijd al een pion in een veel groter spel.’
Hij wil antwoorden, maar woorden schieten tekort. Het enige wat hij voelt, is een allesomvattende angst en verraad.
‘Je hebt één kans,’ zegt ze, ‘geef me de getallen.’
‘Welke getallen?’ Jonas kijkt haar niet-begrijpend aan.
‘De uitkomsten, Jonas. De coördinaten. Ze leiden naar de toegangspoort die we nodig hebben.’
Jonas probeert zich van alles te herinneren, maar in zijn hoofd is het een warboel.
‘Erica,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Alsjeblieft, help me dit te begrijpen.’
Maar het is te laat. Voordat hij verder iets kan zeggen, klinkt er een knal. Het laatste wat hij hoort voordat hij op de grond valt, is het geluid van voetstappen die zich verwijderen.
Wanneer hij zijn ogen opent, bevindt hij zich opnieuw in een steriele, witte kamer, met machines die rondom hem piepen. Hij ligt op een bed, verbonden aan verschillende monitors en infusen. Een man met een grijze baard kijkt hem belangstellend aan.
‘Welkom terug, Jonas,’ zegt hij, terwijl hij iets op een clipboard noteert. ‘We dachten even dat we je kwijt waren.’
‘Wat… wat is er nu weer gebeurd?’
De man glimlacht. ‘Je bent verder gekomen dan we hadden verwacht. Maar we zijn er nog niet.’
De woorden dreunen na in zijn hoofd: we zijn er nog niet. Het zal wel. Dan, het geluid van hoge hakken op een kale vloer. Een vrouw die de kamer binnenstapt. Ze beweegt zich alsof ze aan touwtjes hangt. Ze buigt zich naar hem toe. ‘Jonas... begint het al te dagen?’
Zijn keel zit dichtgesnoerd. Het enige wat hij kan is omhoog staren, naar dat stomme witte plafond, terwijl haar stem als een echo in zijn hoofd galmt.
‘Dit alles... jij, dit hele spel... het was nooit… .’ Ze glimlacht, maar het is een grimmige glimlach. ‘Je bent nooit in gevaar geweest. Je was nooit... echt.’
Zijn adem stokt. Wat bedoelt ze? Hij probeert te bewegen, te schreeuwen, iets te doen, maar zijn lichaam weigert dienst.
‘We hebben je gecreëerd, Jonas. Jij bent deel van een experiment. Elke herinnering die je hebt, elke emotie, elke beslissing... ze zijn allemaal zorgvuldig gepland.’
De vrouw recht haar rug, alsof ze de laatste hand aan een meesterwerk legt. ‘En jij... jij bent onze sleutel.’
Plotseling draait ze zich om en loopt naar een scherm aan de muur. Ze tikt er op en een reeks cijfers begint over het scherm te flitsen. Jonas herkent ze. Het zijn dezelfde getallen die hij heeft geanalyseerd, dezelfde coördinaten, dezelfde onopgeloste puzzels. Maar nu krijgen ze betekenis.
‘De code, Jonas...,’ fluistert ze. ‘Het was al die tijd in jou verborgen, sluimerend. En nu... nu is het tijd om te zien wat het doet.’
Het scherm begint te flikkeren. Jonas voelt een huivering door zijn lichaam trekken. Het is alsof een onbekende kracht hem overneemt. Beelden flitsen voorbij, van zijn jeugd, zijn ouders, zijn vrienden.
‘Wat… wie ben ik?’ brengt hij met moeite uit.
De vrouw kijkt hem aan met een blik tussen medelijden en kilte in. ‘Je bent een construct, Jonas. Een breinbreker. Gecreëerd door ons om iets te ontsluiten dat zelfs wij niet bevatten. Jij bent ons puzzelstukje. Begrijp je het nu?’