Afdrukken

Tijdens een winternacht, terwijl het buiten sneeuwt en de kerkklok middernacht heeft geslagen, ligt John te mijmeren over wat al maandenlang in zijn hoofd rondspookt. Een woord, een zin, een alinea, het begin van een verhaal. Hij spitst zijn oren. Naast hem hoort hij de vertrouwde, rustige ademhaling van Sofie. Verder is het ongebruikelijk stil. Ineens voelt hij een rilling over zijn rug lopen. Er knispert iets vlak boven hem, alsof de lucht daar met een flits openbreekt. Hij draait zich om, maar behalve de kieren licht die langs de gordijnen naar binnen vallen valt er niets te bespeuren. Toch voelt hij het, een onzichtbare aanwezigheid in de slaapkamer. Een wolk van verwachting die hem zowel geruststelt als intrigeert.
‘Ga schrijven, John,’ fluistert opeens een zachte stem in zijn oor. ‘Je hebt alles wat je nodig hebt.’
Een golf van opwinding stijgt in hem op. Stilletjes, om Sofie niet wakker te maken, slaat hij de dekens van zich af en sluipt naar zijn werkkamer. Het is ongekend, zijn vingers vliegen over het toetsenbord, woorden stromen uit hem alsof ze altijd al aanwezig waren, wachtend om eindelijk bevrijd te worden. Die nacht vult hij pagina na pagina. Wanneer de dageraad aanbreekt is het eerste hoofdstuk voltooid.

De volgende nachten hoopt hij, met kloppend hart, op een hernieuwd verschijnen van de aanwezigheid. Buiten vriest het dat het kraakt, de kerkklok slaat twaalf uur, maar er gebeurt niets. Hij denkt te hard na, beseft hij, hij wil te veel, te graag. Loslaten, zijn gedachten uitschakelen, juist niet aan zijn te schrijven roman denken. Kill your darlings, weet hij van de schrijfcursus die hij een blauwe maandag heeft gevolgd. Maar wat blijft er dan over? Ja, de lijken van zijn lievelingen, maar verder niets. Tenminste, niet bij hem.
Tot hij twee weken later, na wakker te zijn geschoten uit een droom waarin hij bij een klif uitglijdt en naar beneden dreigt te vallen, opnieuw diezelfde ongebruikelijke stilte in de slaapkamer voelt. Plotseling voelt hij iets naast zich in bed liggen, tegen zich aan zelfs. Heel vaag, maar toch. Hij laat de toppen van zijn vingers over zachte, ijle vormen glijden. Is dit huid, is dit een lichaam? Hij kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en opent zijn ogen. Direct vloeit alles weg. Stom van hem. Ogen dicht nu, bestendigen, proberen opnieuw in die droomachtige roes te vervallen. Het duurt een tijdje. Maar dan keert het terug. Hij ruikt een zoete lavendelgeur. Er buigt zich iets over hem heen.
‘Ga weer schrijven, John.’
Hij schrikt, maar voelt tegelijkertijd zijn hart een sprongetje maken.
‘Wie ben je?’ waagt hij het fluisterend te vragen.
‘Wie ik ben is niet belangrijk,’ hoort hij. ‘Noem mij maar verschoning. Ga aan de slag, ik zal over je schouders meekijken. Je kunt het, je hebt alleen een zetje nodig.’
‘Waarom bezoek je speciaal mij? Er zijn toch miljoenen mensen die worstelen met hun drang om te schrijven, neem ik aan. Waarom ik?’
‘Jij bent een ziel in nood, John. Daar word ik als vanzelf naartoe getrokken, als een magneet, daar kan ik niets aan doen. Op het moment dat jij mij aanroept, ben ik je ondergeschikte.’
‘Maar ik roep je helemaal niet aan,’ weerspreekt hij.
‘Jawel, dat gaat onbewust. Alles wat jij niet weet, bestaat voor mij wel. Ik ben een verschijning die af en toe boven jou hangt. Omdat je vol liefde bent.’
‘Ik vol liefde?’
‘Jawel John, schrijven is liefde toevertrouwen aan het papier. Open de luiken van je hart en je zult merken hoe alles vanzelf gaat stromen.’
Vol ongeloof schiet hij zijn ochtendjas aan, werpt een blik op Sofie die zich even omdraait, maar toch weer verder slaapt, en sluipt naar zijn werkkamer. Opnieuw openbaren zich de woorden ratelend onder zijn vingers vandaan. Het is alsof hij door hogerhand bestuurd wordt. Op het moment dat hoofdstuk twee en drie af zijn, hoort hij de klok zes uur slaan.

Sofie staart in de vroege ochtend door het keukenraam naar buiten. Het is nog donker, maar de sneeuw werpt een lichtende deken over hun tuin. Ze denkt terug aan haar jeugd, aan de koude winteravonden toen haar vader vaak afwezig was. Haar moeder had dan dezelfde wanhoop in haar ogen als zij nu voelt. Je moet altijd eerlijk zijn, hield ze haar dochter vaak voor. Die woorden hebben haar gevormd. Ineens komt ze in actie en rept zich met kwieke stappen naar boven.
‘Ik heb er genoeg van, John. Ik wil de waarheid weten, nu.’
Haar stem snijdt door de schemering van de slaapkamer. John schrikt, voelt zijn hart sneller kloppen. Hij vermoedt roodomrande ogen, een verbeten trek om haar mond, schouders die zich rechten. Haar kenmerkende gedrag van de afgelopen weken. Hij zwijgt stoïcijns, zijn rug naar haar toegekeerd.
‘Nou, komt er nog wat van?’
Er volgt een flinke por in zijn zij, maar hij doet alsof hij niets voelt. Wat heeft het voor zin te reageren. Ze zal hem toch niet geloven.
‘Ik weet het, John. Je houdt me niet voor de gek. Mama zei het ook. Ze merkt jouw afwezige blik, je verstrooide antwoorden. Let goed op, zei ze, volgens mij is hij verliefd op een ander.’
John voelt een vlaag van paniek opkomen. Hij houdt zo veel van haar en het idee dat ze denkt dat hij vreemdgaat, doet hem pijn. Hij wil haar in zijn armen nemen, haar geruststellen, maar de woorden blijven in zijn keel steken. Hij voelt het bed schoksgewijs op en neer gaan. Hij kent haar goed genoeg om te weten hoe andere emoties het bij haar hebben overgenomen. Maar hij doet alsof hij verder snurkt, als een beer die weigert uit zijn winterslaap te ontwaken. In zijn hoofd wemelt het ondertussen van de verzinsels die hij op zal kunnen dissen. Hij begrijpt haar wanhoop. Inderdaad, hij is verliefd, vreemd gegaan, maar heel anders dan zij, inclusief haar moeder, denkt.
Hij draait zich nog een keer om, op zijn buik nu en is opgelucht als hij haar voetstappen de slaapkamer uit hoort gaan. Opgelucht dat hij geen discussies hoeft aan te gaan. Maar tegelijk met een bezwaard gemoed dat hij zijn vrouw zoveel verdriet doet. En dat na ruim 10 jaar in harmonie samenzijn. Goed, ze hebben wel eens onenigheid, een enkele keer een knallende ruzie, maar in welke relatie komt dat niet voor?
Torn between two lovers, neuriet hij zachtjes. Dit oude liedje krijgt een nieuwe betekenis nu hij gevangen zit in zijn huidige, precaire situatie. Hij wil geen keuze maken; hij wil beide geliefden behouden. Maar hoe dat aan te pakken?

Sofie merkt dat John zich ook ’s avonds steeds vaker in zijn werkkamer ophoudt, naast dat hij steeds waziger voor zich uitkijkt tijdens hun gesprekken. Eerst probeert ze het te negeren, zichzelf te vertellen dat het gewoon een fase is. Maar naarmate de dagen verstrijken en zijn zwijgen toeneemt, begint haar onzekerheid te groeien. Op een keer betrapt ze hem als ze midden in de nacht naar de wc gaat, in zijn eentje achter de laptop.
‘Met wie zit je nu weer te chatten?’ vraagt ze geïrriteerd.
‘Met niemand,’ antwoordt hij en klapt van schrik in eén keer zijn scherm dicht.
‘Zie je wel, had ik het niet gedacht. Waarom vertel je me niet een keer de waarheid, John? Er is een ander, hè? Geef het maar toe.’ Boos beent ze zijn werkkamer uit.
‘Het is niet wat je denkt,’ roept hij haar na. Tevergeefs, ze is al weg. Zijn inspiratie verdwijnt in een oogwenk. Hij vervloekt zichzelf en de verschoning. Waar is hij aan begonnen?

In de avond, terwijl John zich in zijn werkkamer heeft opgesloten, zit Sofie in de woonkamer te schilderen. De kleuren van de verf mengen zich op het doek, maar haar gedachten blijven bij John. Schilderen is altijd haar toevlucht geweest, een manier om haar gedachten te ordenen. Maar de laatste tijd vindt ze geen rust, zelfs niet in de streken van haar penseel.
Ze hoort gestommel op de trap. Even later gaat de deur open en neemt John plaats op de stoel tegenover haar. Sofie kijkt niet op van haar doek, brengt nog een paar extra stipjes aan in een landschap vol bloemen. Ze hoort haar man diep ademhalen.
‘Sofie, we moeten praten,’ begint John voorzichtig. Zijn stem is zacht, bijna breekbaar.
Ze kijkt op, haar blik scherp en wantrouwig.
‘Waarover? Over je nieuwe scharrel? Of wat je anders voor mij verborgen houdt?’
John voelt zijn hart bonzen. Hij neemt een slok van zijn koffie, zoekt naar de juiste woorden.
‘Het is niet wat je denkt. Er is niemand anders… tenminste, niet in de zin die jij bedoelt.’
Ze fronst haar wenkbrauwen, onzekerheid mengt zich met woede in haar ogen. Haar moeders woorden echoën in haar hoofd, vermengd met haar eigen twijfels en angsten.
‘Wat bedoel je dan?’
‘De afgelopen maanden heb ik inspiratie gevonden op een manier die ik nooit voor mogelijk had gehouden. Elke nacht komt er een soort… entiteit naar me toe. Ze fluistert me ideeën in, helpt me bij mijn schrijven. Het klinkt misschien gek, maar ik heb dankzij haar mijn roman vorm kunnen geven.’
Sofie kijkt hem aan alsof hij gek is geworden.
‘Een entiteit? Denk je dat ik dat ga geloven?’
‘Ik weet hoe het klinkt,’ zegt John haastig. ‘Maar het is de waarheid. En ik begrijp waarom je je zorgen maakt, waarom je denkt dat er iets anders aan de hand is. Maar ik zweer je, ik heb je nooit bedrogen. Niet op de manier die je denkt.’
Sofie staat abrupt op, haar stoel schraapt over de vloer. ‘Je bent gek geworden, John. Dit is… dit is belachelijk!’
John staat ook op, loopt naar haar toe en pakt haar handen vast. ‘Luister naar me, Sofie. Ik houd van je. Ik wil dit samen oplossen. Ik wil niet dat deze roman, deze… entiteit, tussen ons in komt te staan.’
Sofie trekt haar handen terug, haar ogen vochtig van verdriet. ‘Ik weet niet wat ik moet geloven, John. Ik weet het niet meer.’

De dag daarop zit ze in het café tegenover Lisa, haar beste vriendin. Vroeger deden ze dat vaak, samen een bak koffie drinken en elkaars leven doornemen.
‘Ik begin me zo langzamerhand wanhopig te voelen,” zegt ze, roerend in haar koffie. ‘John doet zo vreemd de laatste tijd. Hij praat onsamenhangend en heeft het over een ander die hem ’s nachts bezoekt.’
Lisa kijkt haar vol medeleven aan. ‘Een vrouw?’
Terwijl Sofie haar lepeltje op het schoteltje legt, schudt ze haar hoofd.
‘Ik weet het niet, hij droomt over haar, zegt hij. Ik denk iemand van zijn werk.’
‘Misschien moet je even afstand nemen, alles wat meer de tijd geven,’ stelt Lisa voor. ‘Het zal de leeftijd zijn. Waarschijnlijk is hij gewoon een beetje in de war.’
Sofie knikt opnieuw, maar weet dat het niet zo simpel is. Ze houdt van haar man, maar haar opgebouwde wantrouwen maakt haar gek.

Die avond ligt John alleen en rusteloos in hun tweepersoonsbed. Sofie heeft besloten de nacht voortaan in de logeerkamer door te brengen. Buiten dwarrelt de sneeuw op de dakpannen neer, een eindeloze stroom van koude, witte vlokken die de wereld in stilte wikkelen. Hij sluit zijn ogen. Elke keer als hij Sofie’s naam fluistert, voelt hij een steek van schuld door zijn lichaam trekken. Zijn roman is zijn passie, maar Sofie is zijn leven. Opeens voelt hij de lucht om zich heen tintelen.
‘Je bent er weer,’ fluistert hij.
‘Ik ben er,’ antwoordt de stem, warm en geruststellend. ‘Maar je ziel is onrustig, John.’
Hij draait zich om, staart naar het plafond. ‘Ik weet het. Ik heb alles verpest. Sofie… ze gelooft me niet. Ze denkt dat ik gek ben geworden.’
‘Ze begrijpt je niet,’ klinkt de stem. ‘Maar dat betekent niet dat je gek bent. Je hebt een roeping, een missie die je moet volbrengen. Soms moet je offers brengen om je ware ambities ten uitvoer te brengen. Maar elk offer heeft een prijs.’
‘Wat als ik die prijs niet wil betalen?’ John’s stem trilt. ‘Wat als het allemaal voor niets is?’
Er valt een stilte. Dan spreekt de stem weer, met een tedere ernst. ‘Dan moet je jezelf afvragen wat je echt wilt. Wat is belangrijker: je kunst of je leven? Alleen jij kunt die keuze maken.’
John sluit zijn ogen, veegt een traan weg. ‘Ik weet het niet meer. Alles voelt zinloos zonder haar. Zelfs het schrijven… het geeft me geen voldoening meer. Hoe krijg ik Sofie terug?’
‘Dat weet ik niet,’ fluistert de stem. ‘Soms is er geen weg terug. Alleen vooruit.’
Hij voelt de aanwezigheid vervagen, alsof de warmte langzaam uit de kamer verdwijnt en hem in een winterse kou achterlaat.
‘Wacht,’ roept hij. ‘Kom terug. Ik heb je nodig.’
‘Je hebt jezelf nodig,’ antwoordt de stem, nu bijna onhoorbaar. ‘Vind jezelf, John. Alleen dan kun je vrij zijn.’

Na opnieuw een slapeloze nacht in de logeerkamer neemt Sofie een besluit. Ze pakt een pen en papier en begint een brief te schrijven. Ze schrijft over haar liefde voor hem, haar angsten en haar behoefte aan eerlijkheid. Ze hoopt dat hij zal begrijpen hoezeer zijn gedrag haar pijn doet en dat ze samen een oplossing moeten vinden. Ze legt de brief op zijn bord in de keuken.
In plaats van haar brief te lezen – dat komt later wel, denkt hij - pakt John de envelop op met het logo van de uitgeverij van de deurmat. Hij weet wat erin zit: de laatste opmerking van zijn redacteur voordat zijn roman naar de drukker gaat. Zijn droom, eindelijk vervuld. Hij legt de envelop op zijn bureau en loopt terug naar de keuken, waar Sofie aan de tafel zit, verdiept in haar mobiel.
‘Sofie, ik moet je iets vertellen.’
Ze kijkt op. ‘Zeg het maar, John.’
Hij slikt, voelt de zwaarte van wat hij gaat zeggen. ‘Ik wil scheiden.’
De woorden hangen in de lucht, zwaar en onomkeerbaar. Sofie staart hem aan, tranen wellen op in haar ogen.
‘Ik heb geen keuze,’ zegt hij zacht. ‘Ik heb iets ontdekt in mezelf... een behoefte die alles overstijgt. Maar ik kan niet meer leven in deze leugen, niet meer doen alsof er niets aan de hand is.’
Sofie staat langzaam op, haar ogen gevuld met pijn. ‘John, ik herken je niet,’ zegt ze, haar stem trillend van emotie, ‘is het die ander waar je het over hebt?’
‘Sofie,’ antwoordt John. ‘Het schrijven… het heeft me in zijn greep. Ik geef echt om je, maar… Ik weet gewoon niet hoe ik ermee om moet gaan.’
Sofie schudt haar hoofd. Ze bergt haar gezicht in haar handen, draait zich om en loopt de kamer uit. Haar gesnik kaatst heen en weer tussen de muren van het huis. Heen en weer, heen en weer.

John denkt terug aan hun vakantie aan zee, nog geen jaar geleden. Ze hadden gelachen, gezwommen en urenlang gepraat onder de sterrenhemel. Sofie’s ogen hadden gestraald van geluk en liefde. Die herinnering steekt nu als een mes in zijn lijf. Hij probeert zijn onrust te verdrijven door nog meer te schrijven. Echter, elke poging voelt hol en betekenisloos. Zijn redacteur prijst zijn werk, maar het klinkt als een echo in een lege kamer. Het is bijna lente, zijn roman is voltooid, maar tegen welke prijs?
Op een avond, alleen in zijn werkkamer, hoort hij weer de stem. De verschoning klinkt nu anders. Zachter, bijna verdrietig.
‘Je hebt gedaan wat je moest doen, John.’
John zucht en laat zijn handen door zijn haar gaan. Een diversiteit aan gedachten raast door zijn hoofd.
‘Ik heb mijn droom bereikt, maar waarom voelt het alsof ik verloren heb? Is dit wat ik wilde?’
‘Soms moet je ontdekken wat echt van waarde is, John,’ klinkt de stem.
Tranen branden in zijn ogen. ‘Ik weet het niet, misschien moet ik wel afscheid van jóu nemen.’
‘Dat is te laat, John. Ik ben gekomen en kan niet zomaar weer weg. Het is die magneet, weet je.’
Hij trekt een grimas, overpeinst wat te doen. Dan staat hij op en pakt zijn mobiel. Elke toon lijkt een eeuwigheid te duren voordat er eindelijk wordt opgenomen.
‘Sofie,’ begint hij met een gebroken stem, ‘ik wil dat je weet… ik geef om je. Ik wil weer met je praten. Alsjeblieft?’
Er volgt een lange pauze. John kan haar ademhaling horen aan de andere kant van de lijn.
‘John...,’ klinkt haar stem moe en verdrietig, ‘het is te veel voor mij. Ik slaap niet meer, slik weer medicijnen. Weet je, ik ben gewoon kapot. Die ander, steeds die ander… Nee John, het is over.’
Er volgt een klik, daarna een diepe niets. Hij laat zich op de bank zakken. De stilte in het huis voelt leeg en tegelijk zwaar aan. Het enige geluid is het zachte tikken van de klok. Hij staart naar zijn mobiel, tranen stromen over zijn wangen. Opnieuw tikt hij een nummer in. Het duurt een tijdje, een piep, en dan: ‘Ja eh, met John. Ik weet dat het laat is, mijn boek is af, jullie willen het uitgeven, maar... misschien kun jullie het... terugnemen. Alles.’