Er passen precies drie stoelen in de verhoorkamer: één voor hem en twee voor de politiemensen aan de andere kant van de tafel. De tl-buis werpt een kil, ongezellig licht op de kale muren en de linoleumvloer. De stoelen kraken, er hangt een vage geur van koffie. Tegenover hem zit De Boer, zoals deze zich met een ferme handdruk heeft voorgesteld. De vrouw naast De Boer kijkt hem vriendelijk aan. Ze is zwanger, ongeveer zeven maanden, schat hij.
Nee, hij wil best vertellen. Nu het allemaal achter de rug is, kan het hem weinig schelen.
‘U werd dus ontboden bij uw afdelingsleider?’ vraagt De Boer.
Hij knikt en denkt aan interim Couwenhoven, nog maar een paar maanden in dienst, maar met grootse plannen om de bedrijfsvoering drastisch te veranderen. Toen hij een mailtje kreeg voor een gesprek, dacht hij dat het over zijn aanstaande jubileum zou gaan. Over twee maanden zou hij 25 jaar in dienst zijn bij Koopmeiners & Co, de vertrouwde verzekeringsadviseurs voor het mkb. Hij was nieuwsgierig wat ze voor hem in petto hadden. Zo’n groot feest als bij Fransen hoefde voor hem niet. Al die toespraken en cadeaus konden hem gestolen worden. Hij hield het liever bescheiden, met een intiem etentje en wat extra salaris. Hij was niet van de publiciteit.
‘Kunt u hardop “ja” zeggen? Dit gesprek wordt opgenomen,’ zegt De Boer.
‘Eh, ja.’
De Boer kijkt geïrriteerd op en noteert iets in zijn schrift.
‘Nog iets harder, graag.’
Ja, die collega Fransen, hoe hij alles voor elkaar kreeg met zijn eeuwige glimlach. De slijmbal. Was hij weer eens een lang weekend met zijn boot in Harlingen geweest, meldde hij zich prompt op maandag ziek. Couwenhoven liet hem ermee wegkomen. Sterker nog, hij toonde zich overdreven bezorgd wanneer Fransen pas op woensdag op kantoor verscheen en vroeg dan: “Gaat het een beetje, Diederik?”
Ook zoiets. Couwenhoven noemde hem bij zijn voornaam, hoewel Fransen zijn ondergeschikte was. Misschien omdat hun dochters op dezelfde school en hockeyclub zaten? Zoiets schept natuurlijk een band. Hijzelf heeft geen kinderen, zelfs geen vrouw of partner. Niet dat hij geen interesse heeft in het andere geslacht, het is er gewoon nooit van gekomen. Zijn werk is hem alles. De cijfertjes, de contracten die hij tot in de kleine lettertjes uitpluist. Perfectie, daar streeft hij naar. Zijn zus zegt wel eens dat hij met zijn werk is getrouwd.
‘En dat gesprek ging niet zoals u had verwacht?’
De Boer blijft aantekeningen maken en werpt een korte blik op zijn buurvrouw. Zij wrijft over haar buik, alsof ze wil voelen of de baby nog goed ligt.
Nee, dat kun je wel zeggen. Couwenhoven keek hem nauwelijks aan toen hij binnenkwam. ‘Om maar met de deur in huis te vallen,’ begon hij, zonder op te kijken van zijn papieren, ‘je bent ontslagen. Sorry dat ik dit zo bot zeg, maar daarvoor ben ik hier. Je hebt nog drie werkdagen om je spullen op te ruimen. Daarna nemen we afscheid.’
Hij was te verbijsterd om iets uit te brengen. Hij begreep er niets van. ’s Ochtends was hij altijd als eerste op kantoor. Hij hield van op tijd komen. Accuratesse, deadlines halen, klanten tevredenstellen, dat waren zijn sterke punten. Onder de oude Koopmeiners werd hij daarvoor geprezen. Twee keer werd hij uitgeroepen tot werknemer van het jaar. Hoewel dat niet zoveel voorstelde bij een bestand van twintig medewerkers. Dorien van de huishoudelijke dienst had hem toen een flinke zoen op zijn wang gegeven. Dat had nog de meeste indruk op hem gemaakt. Maar sinds het overlijden van de oude Koopmeiners waaide er een nieuwe wind. Interimmer na interimmer volgden elkaar op, allemaal met het voornemen om schoon schip te maken. En nu was daar die ambitieuze Couwenhoven, die het bedrijf definitief uit de rode cijfers wilde halen.
‘En wat was uw reactie toen?’
De vrouw neemt voor het eerst het woord. Haar stem is verrassend zacht. Hij heeft het gevoel dat ze met hem meeleeft en hem begrijpt. Of is dat omdat ze zwanger is? Zijn zus zegt dat zwangere vrouwen uit een ander hout gesneden zijn, veel gevoeliger.
Zijn reactie toen? Die was er eigenlijk niet. De hele middag had hij als verdoofd achter zijn bureau gezeten. Toen hij thuiskwam plofte hij op de bank neer. Hij wilde zijn zus bellen, maar een ongelooflijke hoofdpijn hield hem tegen. Hij voelde het bloed in zijn hersenen bonzen. Alsof zijn aderen op knappen stonden. Wel belde hij Bart af, zijn vaste partner bij de bridgeclub. Zaterdag zou hij hem weer zien, in het magazijn van Bart’s apotheek waar hij wel eens wat bijkluste. Etiketten plakken, bestellingen plaatsen, tabletten afwegen, het gaf hem rust en hij was er goed in.
Zonder zijn dagelijkse maaltijd te koken, ging hij naar bed. Hij staarde met lege ogen naar de strepen licht die langs de gordijnen over het plafond gleden. Pas tegen de ochtend viel hij in een onrustige slaap.
De volgende dag zei hij niets tegen zijn collega’s. Hij schaamde zich. Zijn klanten behandelde hij zoals altijd, niets op aan te merken. Het was zijn eer te na om zijn werk halfslachtig uit te voeren. Met één ondernemer maakte hij zelfs een afspraak voor over twee weken. Tegelijkertijd ging hij er van uit dat dit alles een vergissing was en dat hij gewoon in dienst kon blijven. Couwenhoven liet zich niet zien.
Donderdagavond vond hij eindelijk de moed om zijn zus te bellen. Ze hoorde hem aan en adviseerde hem de bond in te schakelen. Het bedrijf moest toch wel goede redenen hebben om hem zomaar te ontslaan. Zoiets mag helemaal niet. Hij vertelde niet wat Couwenhoven nog meer had genoemd; speciale omstandigheden, noodzakelijke bezuinigingen, een bijna failliet bedrijf. Een goed idee, gaf hij als antwoord. Maar zelf geloofde hij er niet in.
‘En toen was het uw laatste werkdag.’
De Boer kijkt hem voor het eerst nieuwsgierig aan. Alsof hij verwacht dat de ontknoping nabij is. Ook de vrouw schuift heen en weer op haar stoel.
Ja, het was een typische vrijdag. De stress om bepaalde contracten voor het weekeinde rond te hebben, de telefoontjes die dat vergde, overleg met collega’s van de administratie en nog een MR-vergadering waar hij de notulist was. Op een gegeven moment was het drie uur en zat hij bij Couwenhoven op kantoor. Klaar om afscheid te nemen.
‘Vertel het maar, hoor. Het is niet erg.’
De vrouw brengt hem van zijn à propos. Hij staat op het punt te breken, in huilen uit te barsten, alles op te biechten. Het is hem allemaal te veel. Hij slaat een hand voor zijn gezicht. Gelukkig doorbreekt ze de stilte door op te staan en naar de wasbak te grijpen.
‘Hier, neem de tijd.’
Met trillende handen zet hij het glas water aan zijn mond. Tot drinken komt het niet, hij kijkt naar het matglazen raam, dat wel licht doorlaat maar geen uitzicht biedt op het vertrek ernaast.
‘Nou,’ klinkt het ongeduldig uit de mond van De Boer, ‘in die middag is dus gebeurd waarvoor u hier zit.’
Ja, toen is het gebeurd. Het afscheid, van zijn werk, van Couwenhoven. Hij had er in de voorafgaande dagen uren over zitten piekeren hoe hij zich dat laatste moest voorstellen. Hij kwam er niet uit. Moest hij boos worden, dreigen met een rechtszaak? Op die vrijdag zelf had hij zijn besluit genomen. Eigenlijk door toedoen van collega Fransen, die hem in een vrolijke bui vertelde over een boek dat hij afgelopen weekeinde op zijn zeiljacht in Friesland had gelezen. Het ging over een sadistische slavenhouder. Zijn eigen personeel was na herhaalde vernederingen in opstand gekomen. Ze hadden hem op een stoel vastgebonden en met twintig messteken om het leven gebracht. Fransen moest er enorm om lachen.
‘En toen?’ dringt De Boer aan.
Hij schuift naar achteren op zijn stoel. Vier ogen kijken hem meer dan belangstellend aan. Hij schraapt zijn keel en slikt een brok weg.
Couwenhoven had hem dit keer opvallend vriendelijk begroet en zelfs een kop koffie voor hem ingeschonken. Maar hij liet de koffie onaangeroerd. Met een korte armzwaai gebaarde hij dat hij geen trek had. Couwenhoven toonde vervolgens begrip voor zijn teleurstelling om na zoveel jaren trouwe dienst plotseling op straat te staan, bood hem zelfs aan te helpen bij het zoeken naar een nieuwe baan. Hij wist alleen maar te knikken bij alle loftuitingen die hem alsnog ten deel vielen. Al zijn voornemens om zijn gal te spuwen, om Couwenhoven duidelijk te maken dat hij zijn ontslag belachelijk en asociaal vond, waren in één keer verdwenen. Voor hij het wist stond hij weer buiten, vol schaamte om de vernedering die hij ervoer. De plastic zak met zijn kantoorspullen klemde hij aan zijn borst. Hij had zin om de zak in de eerste de beste vuilnisbak die hij tegenkwam te smijten. Boos was hij. Vooral op zichzelf.
‘Dus Couwenhoven maakte op dat moment een levenslustige indruk op u?’
Dat kun je wel zeggen. Hij denkt aan de stevige handdruk waarmee hij de deur uit was geleid, zijn zwierige armbewegingen, de brede, haast triomfantelijke lach op zijn gezicht voordat de interimmer de deur sloot. Couwenhoven ten voeten uit.
Ik snap dat het u allemaal aangrijpt,’ onderbreekt De Boer hem in zijn overpeinzingen, ‘maar kunt u meer details noemen, zaken die u verder zijn opgevallen?’
Een tijd lang kijkt hij nietsziend voor zich uit.
‘Hallo, meneer.’
Hij schrikt op, in gedachten nog bij Dorien, die hij op zijn laatste dag in de gang was tegengekomen. Tranen in haar ogen. Zonder een woord te zeggen had ze haar armen om hem heen geslagen. Je hebt dit niet verdiend, zei ze tenslotte.
‘Eh nee,’ brengt hij hakkelend uit. Hij slikt een paar keer, sluit voor even zijn ogen en wacht een aantal seconden. Dan richt hij zich op en schudt zijn hoofd. ‘Ik denk het niet.’
Even valt er een stilte. De Boer en de vrouw kijken elkaar aan. Er volgt een gezamenlijke knik.
‘Goed, dan kunt u gaan. We weten voorlopig genoeg. Houd er wel rekening mee dat we u nogmaals op kunnen roepen.’
De Boer slaat zijn notitieboekje dicht en komt overeind om hem een hand te geven. De vrouw geeft hem een zacht schouderklopje. Ze houdt de deur voor hem open, knikt hem vriendelijk toe. Hij haalt opgelucht adem, kijkt nog eens rond, nee niets vergeten.
Op de gang ziet hij in een ander vertrek een drietal agenten druk met elkaar overleggen. Op het bankje achter hen zit Fransen, de handen geboeid, zijn blik naar de grond gericht. Hij ziet er grauw en ongewassen uit. Alsof hij nachtenlang niet heeft geslapen. Heel even, in een opwelling, komt de gedachte in hem op om tegen het raam te tikken en naar Fransen te zwaaien. Hé hallo, jij ook hier? Maar hij loopt door, regelrecht naar de uitgang.
De zon schijnt. Langs de bloembakken vol zoetgeurende lavendel stapt hij de trap af. Hij slingert zijn autosleutels de lucht in en vangt ze behendig weer op. Een paar voorbijgangers verbazen zich over de ongewone huppelgang die hij maakt op weg naar de parkeerplaats.
Als hij zijn auto start kijkt hij in de spiegel. Hij kan een glimlach niet onderdrukken. Fransen zal wel raar opgekeken hebben toen zijn bureaula werd doorzocht en de politie tussen alle paperassen het potje cyanide ontdekte.