Boven mij dartelen de lichtvlekken, grillig en onbekommerd. Het doet denken aan de dansende weerkaatsingen in de discotheken waar ik vroeger kwam. Alleen, hier heerst absolute stilte, verstoken van elke muzikaliteit. Saai tot in de diepste vezels van wat een bruisend leven had kunnen zijn.
Slank riet doorsnijdt op sommige plekken het watervlak, de stroom is traag. Losgeschoten wier probeert zich aan mij vast te klampen, tevergeefs, ik ben te dun en ongrijpbaar. Soms glijdt een school vissen voorbij. Met glazige ogen bekijken ze mij, schichtig en verwonderd, alsof ik van een andere planeet kom. Als ze mijn herkomst zouden kennen, ze zouden het niet geloven. Het is ook te onwaarschijnlijk voor woorden. Daarnaast, het spoor van bloed is nagenoeg weggetrokken, opgelost in het ontvangende water. Nog weinig herinnert aan wat mij is overkomen.
Er is gedregd, tot slechts een meter bij mij vandaan. Ik heb er vrede mee dat men mij niet vindt, ik heb rust zo. Al is het een andere rust dan ik mij had voorgesteld.
Het waren turbulente dagen met Bruno. Onze wegen kruisten elkaar voor het eerst in een schimmige goktent, doordrenkt van een onheilspellende atmosfeer. Kleine ramen lieten minimaal licht binnen, de verlichting was schraal, en aan elke tafel zaten vier kaartspelers. Bruno trok een stapel bankbiljetten uit zijn binnenzak en legde dat pontificaal op tafel. Zo werd binnen een paar secondes het pact bezegeld; ik werd zijn eigendom. Ik had geen flauw idee wie of wat hij was. Het was liefde op het eerste gezicht, van zijn kant althans. Zelf ontbeer ik het vermogen om zulke warme menselijkheid te koesteren. Zo ben ik niet, en zo zal ik nooit worden. Wel ben ik scherp, gevaarlijk scherp. Reden waarom ik menigeen schrik aanjaag.
Diezelfde avond voerde hij mij mee naar zijn metgezellen in het park, om te pronken natuurlijk. In een kring stonden ze om me heen, als bewonderaars van een zojuist veroverde trofee. Mijn aanwezigheid maakte indruk; ze waren sprakeloos. Een magere jongen met krullend haar waagde het een hand naar mij uit te steken, maar Bruno’s doordringende blik volstond om te verklaren dat ik enkel zijn eigendom was, en van niemand anders. Ze bekeken mij met een mix van afgunst en begeerte. Het was duidelijk dat ze Bruno flink benijdden.
Ach, Bruno. Eenmaal op zijn kamer, wanneer we alleen waren, ervoer ik zijn tedere aanrakingen als nooit tevoren. Dit soort aandacht had ik niet eerder meegemaakt. Minutenlang kon hij mij vasthouden, verzonken in gelukzalige blikken, zijn vingers liefdevol over mij heen laten glijden terwijl ik naast hem in bed lag. Wat een wereld van verschil met Robbert, die mij dagenlang in zijn keuken opgesloten hield, alsof die plek de enige was waar ik mij nuttig kon maken. Een saaie en voorspelbare man, die Robbert, strak in het pak, overdag gevangen in een drukke kantoorbaan en ’s avonds vermoeid op de bank voor de televisie, een borrelglas in zijn hand.
Nee, dan mijn Bruno; een klein, gedrongen mannetje, maar zo vol energie. Het vuur brandde in zijn donkere ogen, het was zijn stoere tred in de nieuwste sportschoenen, de handen nonchalant in de zakken van zijn trainingsjas. Overdag bezorgde hij pakketjes, zijn handen stevig aan het stuur van zijn BMW, ik als stille getuige naast hem. Maar er klopte iets niet, dat merkte ik snel. De verkeerde tenten, het overtollige geld, in bundeltjes onder zijn broekriem gestoken, verwikkeld in duistere zaken. Aanvankelijk liet het mij koud, voor zover ik nog kouder dan gebruikelijk kon zijn. Totdat het moment aanbrak waarop hij zijn nachtelijke ontmoetingen had. De manier waarop hij zich met klamme handen aan mij vastklampte terwijl hij onderhandelde met een of ander louche figuur. Ik voelde zijn angstzweet. Dat het een keer fout zou gaan, had ik moeten zien aankomen. Maar ja, sommige dingen wil je niet onder ogen zien. Als je alles van tevoren zou weten, kun je het wel schudden. Of stilliggen, zoals ik nu, op de bodem van de ringvaart.
Die avond was Bruno nerveuzer dan ik eerder had meegemaakt. Een gure wind sneed door de lucht, onverwacht fris voor de tijd van het jaar. Vergeelde bladeren lagen in hun nattigheid vastgekleefd op de paden in het park, de daartussen liggende beukennootjes kraakten vreemd wanneer haastige voetzolen erop trapten. Er was een opstootje. Carlo, één van Bruno’s vrienden, stelde zich dreigend op voor een kleine, gezette man; de vuisten gebald als een bokser met te veel adrenaline in zijn lijf. Zijn getier en gescheld waren tot in de verre omtrek te horen. De ander, met zijn ruitjesbroek en veel te kleine pet, was typisch iemand van op de verkeerde plek op de verkeerde tijd. Ik kende dit soort mensen - naïef, dom en door hebzucht gedreven. Bruno’s vriend greep hem bij zijn kraag, duwde hem opzij als een regisseur die een ongewenste figurant uit het script verdrijft. De man, met vlassig haar dat half zijn bolle wangen bedekte en een beslagen bril op zijn neus, maakte afwerende gebaren, brabbelde onsamenhangend als een tragisch figuur, verstrikt in zijn eigen wereld van misplaatste keuzes.
Bruno fluisterde enkele woorden in het oor van de magere vriend met krullen, terwijl hij vastberaden naar voren stapte. De ruitjesbroekman keek onzeker om zich heen, zijn hand zocht nerveus naar zijn portemonnee. Hij hoopte zichtbaar op een deal, met een handdruk van Bruno als bevestiging hiervan. Maar Bruno doorbrak de schertsvertoning, liet een krachtterm op de man neerdalen en vroeg de ander of hij wel besefte wat de consequenties konden zijn. Kennelijk wist de dikke man niet dat hij Bruno gelijk moest geven, ook al had hij ongelijk. Zo lagen nu eenmaal de verhoudingen in het circuit. Bruno spuugde minachtend op de grond, vlak voor de voeten van zijn opponent. Deze leek te denken weg te kunnen komen met een breed gebaar, gevolgd door een onbeholpen poging tot een boks. Bruno gromde als een wild dier dat uit zijn kooi wordt vrijgelaten. Hij klemde zich nog steviger vast aan mij. Er volgde een bruuske stap naar voren, een harde vloek. Ik kon me niet verzetten, ik was volledig in zijn greep. Het was afschuwelijk, zoals hij mij misbruikte, zo in de open lucht, ten overstaan van zijn vrienden.
Het ging razendsnel, zijn stoten waren kort en heftig. Alsof het een routineklus betrof, zo snel en effectief werd de daad voltrokken. Wat dat betreft wist Bruno van wanten. Er gebeurde van alles tegelijk. Een kakofonie aan geluiden; een laatste smeekbede, geschreeuw, een gorgelgeluid dat eerst vreemd echode en daarna wegstierf in het ruisen van de hoge bomen. Daarna viel er een stilte, zelfs de wind leek haar adem in te houden. Er was een korte aanzet tot een zenuwachtig gegiechel, waarna iedereen het plotseling op een keihard rennen zette.
Bruno slalomde behendig tussen de struiken door, terwijl hij me nog altijd stevig vasthield. Ik had geen idee waar we naar toe gingen. Achter ons weerklonk gehijg en snelle voetstappen, vergezeld door een naderend schril gefluit. De lucht leek haast uit elkaar te knallen van de overal voelbare spanning.
Plotseling stopte Bruno op een donker, verlaten stuk pad. Hij keek omhoog naar de woest voortrazende wolken boven ons. Op dat moment voltrok zich iets wat ik nooit voor mogelijk had gehouden. Bruno nam een korte aanloop en slingerde mij zonder enige aankondiging met een krachtige zwaai de lucht in. Voor ik het wist zeilde ik over de vlierstruiken heen en maakte ik onbedoeld een salto in de lucht. Voor een moment voelde ik me vrij als een vogeltje. ‘Kijk mama, zonder handen,’ wilde ik uitroepen, als ik een stem had gehad. Maar de afdaling zette zich al in. Er klonk een luide plons en voordat ik het wist, zonk ik als een baksteen naar beneden. Het kleurde snel rood om mij heen.
Zo lig ik hier half begraven in een dikke laag modder. Een ironisch contrast met de dagen die ik in de hand van Bruno heb gelegen, gekoesterd en liefdevol omklemd. Ondanks zijn dubieuze daden en onvoorspelbaar gedrag, en dat ik voor hem slechts een instrument was, mis ik hem. Maar zijn vuur, zijn passie, nooit zal ik meer zoiets beleven.
De dagen glijden uiterst langzaam voorbij. Er gebeurt hier weinig, de vissen mijden mij alsof ik niet langer interessant ben. Slank riet doorsnijdt op sommige plekken het watervlak, de stroom is traag. Losgeschoten wier probeert zich aan mij vast te klampen, alsof ze niet beter weten. Het lukt niet, ik blijf te dun en ongrijpbaar. De lichtvlekken boven mij houden nog steeds hun dagelijkse disco, alsof het leven één groot feest is.
De arme man in zijn ruitjesbroek, het is alsof hij hier als een opgestane engel om mij heen zweeft. Telkens weer is er zijn terugdeinzen, die schrik in zijn ogen. Alsof hij het van die bewuste avond nog altijd niet kan geloven. Hij sprak de taal van het circuit niet, verstond de tekens niet. En toen was het te laat. In één klap was ik tevoorschijn gekomen, blinkend in het licht van de lantarens, krachtig in de hand van Bruno. Zoals ik toen in een paar stoten het zachte, hompige vlees van de man doorboorde. Zo scherp.