In klopgeesten gelooft Maarten niet. Daar is hij te rationeel voor. In tegenstelling tot zijn moeder. Zij beweerde met geesten en overleden mensen te kunnen praten. Elke zondagmiddag was het zover. Terwijl hij op zijn kamer het voetbal bij ‘Langs de lijn’ volgde, zat hun huiskamer vol met kaartenleggers, astrologen en helderzienden. De ene nog zweveriger dan de ander. Die eeuwige glimlach om hun mond, de overdreven vrolijkheid, zo onecht allemaal. Pas wanneer iedereen weg was kwam hij beneden. Zijn moeder glansde dan nog uren na, alsof ze door een alomvattend licht was aangestoken. Op zo’n moment stond hij verder van haar af dan ooit. Het heeft hem ongetwijfeld nog meer de bètahoek ingedreven. Universitair onderzoeker is hij geworden, gespecialiseerd in artificiële intelligentie. De wereld moet met het verstand benaderd worden. Dat levert ten minste resultaten op die er in de praktijk toe doen.
Nu hij 27 jaar is en op zichzelf woont, slaat soms de twijfel toe. Vorig jaar ging zijn moeder over naar gene zijde, zoals ze dat zelf noemde. Maar steeds vaker doemt ze voor zijn ogen op. Haar raadgevingen, haar dwingende adviezen. Dat hij moet leren zijn gevoel te laten stromen, zich over te geven aan de geestelijke wereld. Anders zou de ledigheid kunnen toeslaan. Met alle negativiteit van dien. Want, ledigheid is des duivels oorkussen.
Feit is dat hij sinds een tijdje ’s avonds niet in slaap kan komen. Zodra hij onder de dekens is gekropen klinkt er geritsel, alsof er kleren opzij worden geschoven. Een traag gekras dat overgaat in een zacht ritmisch gekraak. Waarna het weer minuten lang stil is. Als hij bijna in slaap is gedommeld keert het terug, luider. Een paar keer is hij zijn bed uitgekropen. Niets te zien. Misschien is de vloer van houten planken die te krap in elkaar zijn getimmerd door het vocht gaan uitzetten. Of is het een hongerige muis die eten zoekt. Hij doet zijn klerenkast op slot. Gewoon voor zijn gemoedstoestand. Hij begrijpt ook wel dat het voor een muis niet veel uitmaakt. Als die ergens een gaatje vindt, komt ie er toch wel doorheen. Als het geluid aanhoudt neemt hij het dekbed mee naar beneden en slaapt op de bank. De volgende ochtend staat hij dan gebroken op. Op zijn werk staart hij minutenlang naar buiten, naar de wolken die gejaagd aan het raam voorbijtrekken.
‘Gaat het wel goed met je, Maarten?’ vraagt Pim, zijn afdelingsmaat met wie hij al jaren samenwerkt.
‘Jawel,’ antwoordt hij, ‘stelt weinig voor, beetje slecht geslapen vannacht.’
Op een zondagavond staat er een volronde maan aan de oostelijke hemel. Slierten wit licht vallen langs het gordijn naar binnen. Een zwoel briesje treft hem via het openstaande raam aangenaam in het gezicht. Bij het klaarleggen van zijn kleren voor de volgende ochtend, keurig zoals hij het van zijn moeder heeft geleerd, meent hij onder in de kast iets te zien bewegen. Een glimp van een wegduikende schim. Hij floept het grote licht aan. Niets. Ja, toch wel. Helemaal in de hoek, iets donkerbruins. Het beweegt, het leeft. Het heeft een hoofd met grote flaporen. Een klein lijfje daaronder, met dunne armpjes en beentjes. Maarten trekt de kastdeur verder open. Nu ziet hij het beter. Het is een soort kabouter, maar dan zonder puntmuts. Niet groter dan tien centimeter. Het heeft de handen voor de ogen geslagen. Alsof het betrapt is en niet gezien wil worden. Zijn gerimpelde hoofd is naar verhouding veel te groot. Maarten buigt zich voorover.
‘Mag ik vragen wat jij hier doet en wie jij bent?’
Hij vraagt het zo beleefd mogelijk om het kereltje niet bang te maken. Deze haalt zijn rimpelige vingers een voor een van zijn gezicht weg en tovert twee grote ogen tevoorschijn. Ze stralen hem als schijnwerpers tegemoet.
‘Dat zijn twee vragen tegelijk die u mij stelt. Welke van de twee wilt u dat ik het eerst beantwoord?’
Maarten is verbluft over de toon waarop hij wordt toegesproken. De vrijpostigheid, op het brutale af. Alsof het kereltje al jarenlang vertrouwelijk met hem omgaat.
‘Nou, wat je hier doet.’
‘Weet u,’ zegt de ander, terwijl hij zijn vinger parmantig omhoogsteekt, ‘dat zult u uzelf moeten afvragen. Ik zit hier al zo lang u hier woont. Ik ben onderdeel van dit huis. Ik doe zo mijn dingen, daar heeft u geen weet van.’
‘O ja, wat dan?’
‘Zodra u slaapt, doorzoek ik het huis op gedachten die zijn blijven hangen. Sommige ruim ik op, andere koester ik en geef ik aandacht. Ik maak als het ware uw huis schoon, elke nacht weer, zodat u ’s ochtends fris op kunt staan. Ook stuur ik af en toe uw dromen bij. Als u zich weer eens schuldig voelt over wat u overdag hebt laten liggen. U bent een piekeraar die te veel in het verleden blijft hangen. Ik probeer u te bevrijden. Wat niet altijd lukt, want u bent hardnekkig, op het autistische af, is het niet?’
Hij weet niet wat hij moet zeggen. Hoe komt het mannetje aan deze wijsheden? Het klopt, hij slaat zichzelf ’s avonds voor de spiegel soms letterlijk voor het hoofd wanneer hij zich zijn miskleunen van de dag voor de geest haalt. Alsof zijn moeder nog altijd over zijn schouder meekijkt. Vol afgrijzen haalt hij dan als een schaduwbokser naar zichzelf uit. Bam bam, en nog eens, pats boem.
‘Oké, je weet dus veel van mij af,’ geeft Maarten toe. ‘Maar wie ben je en hoe kom je hier verzeild, waarom houd je je speciaal met mij bezig?’
‘Dat zijn drie vragen die u mij stelt. Die kan ik niet allemaal tegelijk beantwoorden. Laat ik beginnen met de eerste, wie ik ben. Ik ben er, meer kan ik niet zeggen. Ik ben ook niet steeds dezelfde. Niets veranderlijker dan een oud, klein kereltje, haha. Als tweede, hoe ik hier terecht ben gekomen. Dat weet ik niet. Voor mij is er geen verleden. Ik ben het nu, ik heb geen herinnering. Ik ben als de stroom van een rivier, steeds balancerend op de rug van de eindeloos voortschrijdende tijd.’
‘Op de rug van de tijd, het klinkt alsof je een dichter bent. Hoe kom je aan al die wijsheden, kaboutertje?’
‘Laat me opmerken dat ik geen kabouter ben,’ zegt het kereltje plotseling geïrriteerd. ‘U kunt me van alles noemen, maar dat niet.’
‘Oké dan, hoe moet ik je dan noemen? Hoe heet je eigenlijk?’
‘Soms heet ik verwijt, soms schuld, andere keren laag zelfbeeld. Het hangt van de stemming hier in huis af, op wat ik heb te dragen. Op dit moment zou ik mezelf omschrijven als nieuwsgierigheid met een vleugje angst.’
‘Dat komt aardig in de buurt van hoe ik me op dit moment voel,’ merkt Maarten op.
‘U slaat de spijker op zijn kop,’ zegt het kereltje. ‘U begint het door te krijgen, ik ben uw stemming, door u besta ik. Maar mag ik u beleefd vragen om nu te gaan slapen, ik heb nog werk te doen. Anders kom ik niet klaar voor de ochtend. Ik neem aan dat u morgen uitgerust naar uw werk wilt.’
‘Jaja,’ zegt Maarten snel. Hij wil er nog iets aan toevoegen, maar sluit dan toch de kastdeur.
Eenmaal in bed denkt hij lange tijd na. Is dit echt of verbeeldt hij zich dit? Zoals hij overdag wel vaker in zichzelf zit te praten en dingen door elkaar haalt. Hij moet oppassen, straks wordt hij paranoïde en gaat hij net als de vriendinnen van zijn moeder in aliens en complottheorieën geloven.
De volgende dag lacht de ochtendzon hem door zijn slaapkamerraam uitbundig tegemoet. Zo fris en opgewekt heeft hij zich in lange tijd niet gevoeld. Alle sombere gedachten en beslommeringen die hem al weken gevangen houden lijken te zijn opgelost. Alsof hij de hele wereld aan kan. Ook Pim valt het op.
‘Een nieuwe liefde?’ vraagt hij met een vette knipoog.
Hij volstaat ermee zijn schouders op te halen en met een brede lach te antwoorden. Deze dag zit alles mee. Het functioneringsgesprek met Karnbach verloopt onverwacht voorspoedig. Zonder erom te vragen krijgt Maarten over drie maanden een salarisverhoging. De meisjes van de kantine kijken hem vanonder hun pony's lieftallig aan. Ze giechelen achter hun hand alsof het Brad Pitt is die langskomt. De lastige dossiers op zijn bureau heeft hij diezelfde middag allemaal weggewerkt. En voor hij het weet zit hij in zijn favoriete restaurant zijn favoriete Quattro Stagioni pizza te eten, met zijn favoriete glas rode wijn, een heerlijke Merlot, ernaast. En het belangrijkste, tegenover hem is Eva aangeschoven, het rondborstige meisje van de helpdesk. Met eenzelfde pizza en glas wijn voor zich. Hij heeft haar vanmiddag eindelijk durven aanspreken. Ze mankeert iets aan haar linkerbeen, waardoor ze een beetje scheef loopt. Maar juist dat vindt hij leuk aan haar. Het maakt haar anders. Ook zoals ze schuin naar hem opkijkt met een twinkeling in haar ogen alsof ze iets ondeugends in de zin heeft. Dit gaan ze vaker gaan doen, zo samen eten, spreken ze af als ze buiten met een voorzichtige zoen afscheid van elkaar nemen.
Thuis loopt hij regelrecht naar zijn slaapkamer. Maar de kast is, op zijn kleren en schoenen na, leeg. Hij kijkt nog eens goed, helemaal niets.
‘Verwijt?'
Geen antwoord.
‘Schuld?’
Stilte.
‘Laag zelfbeeld?’
Weer niets. Dan, om hem te provoceren:
‘Kaboutertje?’
Ook geen reactie. Hij stapt zijn bed in. Geen ander geluid dan het tikken van zijn wekker. De dagen erna valt er niets van het kereltje te bespeuren.
Pas twee weken later, als Eva voor het eerst naast hem in bed ligt, klinkt er een zacht getik vanuit de kast. Hij spitst zijn oren. Oei, hopelijk dringt het niet tot Eva door. Het getik gaat over in een geklop, ritmisch en steeds harder. Hij gaat rechtop zitten en slaat de dekens van zich af. Hij zet de radio aan. Klassieke muziek, een pianoconcert van Beethoven. Het geklop gaat dwars door de noten van Beethoven heen.
‘Wat ben je toch allemaal aan het doen?’ vraagt Eva, wanneer hij uit bed stapt en de kastdeur opentrekt.
‘Ach, niet bijzonders,’ mompelt hij zo ongedwongen mogelijk. ‘Vergeten iets op te ruimen.’
‘Kun je ogenblikkelijk ophouden?’ fluistert hij met zijn hoofd tussen de kleren. Hij schaamt zich rot. Gelukkig gaat Beethoven juist op dat moment, in het toewerken naar de finale, onstuimig te keer.
‘Een binnendringer. Er is een binnendringer in huis,’ sist het vanuit de donkere kast.
‘Nou en, wat kan jou dat schelen?’
‘Zij moet weg, zij moet weg.’
‘Wil je ophouden en niet zo hard praten.’
‘Zij moet weg, zij moet weg,’ klinkt het opnieuw.
Hij voelt zich raar in zijn hoofd. Achter hem zucht Eva. Hij is in dubio. Hij wordt tussen twee werelden heen en weer geslingerd. Hij moet een keuze maken. Weg met het verleden, weg met verwijt, schuld en laag zelfbeeld. Hij schiet naar voren. Zijn hand grijpt naar de donkere hoek. Even later houdt hij een grauw en groezelig vodje omhoog. Het is vies en stinkt als een rat uit het riool. Drie passen zijn het naar het openstaande raam.
‘Zo, dat is geregeld.’ Hij kruipt weer naast Eva onder de dekens.
‘Gekkie, wat ben je toch aan het uitspoken, joh?’ lacht ze.
Hij zegt niets terug. Draait de radio uit. In het schemerdonker ziet hij haar blanke rondingen. Hij vleit zich tegen haar aan, legt een voorzichtige hand op haar borst. Een zachte en warme huid. Zoete geuren, onweerstaanbaar bedwelmend. Hij buigt zich over haar heen, heel voorzichtig. Zijn hand kroelt door haar haren. Hij hoort haar zachtjes zuchten. Als aansporing. Hij drukt zijn lippen op de hare. Hun lichamen smelten samen, vloeien ineen. Een ongekend geluksgevoel sleept hem mee, zet zijn hele lichaam in beweging. Dan, een geluid. Ergens in zijn kamer, op de vloer. Een gekras van scherpe nagels over hout.
Knagen en knarsen
Plaats reactie