Afdrukken

‘Dus u beweert dat u in een omgekeerde wereld leeft.’
De rechter spreekt het plechtig uit, in een poging autoriteit uit te stralen. Hij zucht, knijpt zijn ogen tot kleine spleetjes, werpt een blik op de griffier naast hem. Deze kijkt niet op van de papieren die rommelig op zijn bureau liggen. Onverstoorbaar schrijft hij verder, slaat een blad om. Zijn bril glijdt in alle ijver bijna van zijn neus. Net op tijd weet hij hem terug te duwen.
‘Nee,’ zegt de man in de beklaagdenbank. ‘Ik niet, maar u wel.’
De stem van de man snijdt als een pas geslepen slagersmes door de rechtszaal. Zelfs de griffier schrikt op, onderbreekt zijn schrijven en kijkt opzij naar de rechter. Deze haalt zijn hand door het dorre woud aan haren bij zijn slapen. Rimpels tekenen zich af op zijn voorhoofd. Sinds de politieke aardverschuiving van vijf jaar geleden is alles anders. Hij vertoont zich nog wel in zijn traditionele toga, als oude relikwie uit perioden van zekerheid. Uiterlijk is er weinig veranderd. Het is de nieuwe wet die sinds een jaar van kracht is.
‘Kunt u dat misschien uitleggen? Ik heb het idee dat u óf wartaal uitslaat óf dat u ons voor de gek probeert te houden.’
De rechter probeert zijn stem zo neutraal mogelijk te houden. Maar de emoties wringen zich door de barsten van zijn op te brengen begrip heen, met als gevolg dat een onverwachts hoog piepgeluid zijn mond ontsnapt. Het is ook niet niks, die laatste memo van de Raad voor de rechtspraak. Weg met de verschillen tussen het volk en de elite van de wetgevende macht. De hele rechtspraak moet op de schop, transparanter worden. Eerder was er de uitkleding van de rechtszaal zelf. Al die machthebbers strijken veel te veel geld op, was de algemene kritiek; een enkele rechter met een enkele griffier zou moeten volstaan. Hij heeft veel van zijn collega’s zien vertrekken, sommigen zijn zelfs ontslagen. Het is de golfslag van de nieuwe tijd, hij moet ermee dealen. Maar hij voelt zich te oud hiervoor. Nog twee jaar, dan kan hij met pensioen.
‘Uitleggen kan ik dit niet,’ hoort hij de ander zeggen. ‘U moet namelijk weten dat wat u zegt en denkt gewoon niet klopt. U heeft als iemand van de oude stempel echt een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Bijvoorbeeld, hoe noemt u de plek boven Groenland, waar tegenwoordig zo veel om te doen is omdat het ijs daar aan het wegsmelten is?’
‘Eh, moet ik daar antwoord op geven?’ De rechter heeft zich hersteld, zijn stem klinkt bijna cynisch, alsof het onderwerp hem volslagen koud laat.
‘Nee hoor, ik zal het voor u doen. Dat is de Noordpool, zult u zeggen. Maar u weet van het kompas dat men vroeger op zee gebruikte? Het noorden van het magnetische naaldje zou naar de Noordpool van onze aarde wijzen. Dat is onjuist. De noordpool van het naaldje wijst naar de Zuidpool. Want noordpool en zuidpool trekken elkaar aan. Wat daar boven Groenland ligt is dus de Zuidpool en niet de Noordpool, zoals wij op school leren. Maar u gelooft dat natuurlijk niet. Omdat u feiten omdraait.’
Er valt een stilte. In de zaal is er een spanning voelbaar die de lucht langzaam in trilling brengt. Er zwelt iets aan, iets onbestemds dat op het punt staat los te breken. Iets dat voorheen gevangen was en nu de vrije ruimte zoekt.
‘Jongeman,’ stelt de rechter, zich groot houdend, ‘wat uw voorbeeld betreft, dat is logica van wetenschappers die op elke slak zout leggen. Als je in dat soort redeneringen meegaat word je gek. Maar, wat ik wil zeggen, zitten we hier onze tijd te verdoen of heeft u nog iets in te brengen om uw zaak te verdedigen? U bent dan wel lid van de grootste politieke partij, maar dat geeft u nog niet het recht zo te spreken. U bent aangeklaagd voor een meer dan ernstige zaak. Opruiing, ondermijning van de democratische rechtsstaat. Beseft u dat?’
De man in de beklaagdenbank slaakt een diepe zucht. Hij heft zijn handen omhoog, vol onbegrip. Ten slotte staat hij op, draait zich om en richt zich tot de publieke tribune.
‘Beste mensen, over wat voor slakken hebben we het hier? Deze man voor u is zelf de slak die niet vooruit te branden is. Hij is ziende blind en horende doof. Heeft hij zich wel eens afgevraagd hoe hij waarneemt? Hoe zijn ogen het licht opvangen en dat omgekeerd op zijn netvlies projecteren? Wat is dan nog omgekeerd, de manier waarop hij kijkt of die van de feitelijke werkelijkheid?’
Er klinkt gelach en gejoel vanaf de bovenste rij. Stilte, wil de rechter zeggen. Maar hij houdt zich in, slikt iets weg in zijn keel. Hij kijkt omhoog, bedenkt of daar misschien een omgekeerde kroonluchter hangt en zakt in zijn stoel naar achteren. De griffier heeft een blanco formulier gepakt en begint ijverig nieuwe aantekeningen te maken.
‘Zo ook met uw geliefde,’ richt de man zich weer tot de rechter. ‘Als u die heeft, wat ik me overigens nauwelijks kan voorstellen. Nou ja, als u dan met uw geliefde ’s avonds op het strand naar een zonsondergang kijkt. Ten minste, u noemt dit een zonsondergang, is het niet?’
De man wacht tot de rechter met zijn hoofd knikt om dit te bevestigen. Maar deze kijkt hem slechts aan met een onderdrukte woede die smeult als een vuur onder de asresten van zijn gemoed.
‘U denkt romantisch te zijn. U slaat waarschijnlijk een arm om uw geliefde heen en fluistert iets van: wat een prachtige zonsondergang. Maar daarmee liegt u, want de zon gaat helemaal niet onder. De zon staat op een vaste plek in de ruimte. Het is de aarde die om zijn as draait waardoor het lijkt alsof de zon beweegt.’
Een nieuwe stilte daalt neer. De hele zaal lijkt haar hart vast te houden, even niet te ademen. De griffier drukt zijn bril nog een keer naar achteren.
‘Mag ik u vragen,’ herneemt de man het woord. ‘Bent u soms een vlinder?’
De rechter reageert als door een angel gestoken. Hij veert op uit zijn stoel, schiet met een rood aangelopen gezicht naar voren. Zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd.
‘Waar slaat dit nu weer op?’
‘Nou, het kan zijn dat dit niet de echte wereld is waarin u leeft. Dat u een vlinder bent die droomt dat ie een mens is en per ongeluk hier terecht is gekomen. Om eitjes te leggen en daarna weer vrolijk weg te fladderen. Maar die mij ondertussen wel lastigvalt met allerlei onterechte aantijgingen.’
‘Jongeman, ik begin hier erg moe van te worden.’
‘Moe, wie is hier moe?’ verheft de man zijn stem nu. ‘Ik heb heel wat meer recht van spreken dan u. Continu praat u wat recht is krom. En dat noemt zichzelf rechter, laat me niet lachen. Nee, het is om te huilen, uw zienswijze, uw manier van redeneren, uw hele persoonlijkheid. Ik kan zo nog wel een tijdje doorgaan, voorbeelden te over. Zoals de media op wie u zo vertrouwt keer op keer verkondigen dat het stroomverbruik in ons land ook dit jaar weer is toegenomen. Dit is echt je reinste kolder. We verbruiken helemaal geen stroom. Er gaat evenveel stroom onze huizen in als dat er uit gaat. De stroom is slechts het vervoermiddel dat de elektrische energie ophaalt en weer aflevert. Het is elektrische energie dat we verbruiken, en niets anders. Mag ik vragen, haat u uw vader en moeder wel eens?’
‘Nee, dat mag u niet vragen,’ schiet de rechter overeind. ‘U spreekt tot het wettelijke gezag, wees daarvan doordrongen. Brutaliteit is hier niet op zijn plaats. Nog één zo’n opmerking en ik laat u uit de rechtszaal verwijderen.’
‘Het is namelijk zo,’ vervolgt de man alsof hij de ander niet gehoord heeft. ‘Wie zijn vader en moeder nooit heeft gehaat wordt nooit zelfstandig. Die blijft gevangen in de moederkoek waaruit hij is geboren. Scharen zijn nodig om banden door te knippen. Bijlen om rotsen uit te hakken, zodat er van de bergen die je in het leven tegenkomt alleen nog gruis overblijft. En van dit gruis bouw je een huis, een tempel om in te wonen. Begrijpt u?’
‘Nee, ik begrijp u niet en ik wil u ook niet begrijpen.’
‘U moet het zelf weten, dan blijft u de rest van uw leven een gevangene. Sterker, u bent de rots die anderen in de weg staat. Een hinderpaal voor iedereen die de horizon op wil zoeken. Star en onverzettelijk. Kortom, u bent een eikel van een neprechter.’
De griffier twijfelt of hij dit laatste op zal schrijven. Hij likt aan zijn pen, wrijft over zijn kin. Ten slotte krabbelt hij iets met rode pen in de kantlijn van een getypt stukje tekst. De rechter haalt een papieren zakdoek tevoorschijn en veegt ermee langs zijn wangen.
‘Jongeman, u gaat nu te ver.’
‘Nee, u begrijpt het niet. Ik ben hier de aanklager. U beticht mij van alles en nog wat, maar u bent het gevaar voor de samenleving. Als vertegenwoordiger van het systeem houdt u elke ontwikkeling tegen. U houdt mij tegen, terwijl ik degene ben die vrijheid zoekt. Vrijheid om te leven, om adem te halen in een lucht die ikzelf verkies. Weet u, ik pik dit niet langer, nee zeg ik zelfs, wij met z’n allen pikken dit niet langer.’
Met een breed gebaar wendt hij zich opnieuw tot het publiek achter zich. Enkele breedgeschouderde mannen staan op, slingeren met hun handen aan de mond verschillende verwensingen de zaal in. Een paar vrouwen zwaaien met hun shawls. Er klinkt gefluit. De rechter staat op, slaat met zijn hamer op zijn houten desk.
‘Stilte, stilte in de zaal.’
Niemand die naar hem luistert. Eén iemand begint ritmisch in zijn handen te klappen, anderen vallen in. Binnen de kortste keren is het een symfonie van opstandigheid die door de zaal heen golft. De rechter is door niemand te horen. Wanhopig staat hij achter zijn desk met zijn armen te zwaaien, als een dirigent die elk contact met zijn orkest is kwijtgeraakt.
De grote deur achter in de zaal zwaait open. Een rij agenten stapt binnen, hun uniformen als schilden van orde opzichtig om hun lijf gespannen, de wapenstok in de hand. Ze kijken grimmig en vastberaden om zich heen, klaar om toe te slaan.
‘Wachters,’ spreekt de man hen toe, ’er vindt hier een groot onheil plaats. Jullie als behoeders van de openbare orde vraag ik ons te beschermen tegen elke vijandigheid in deze zaal. Hier is iemand die ideeën uitdraagt die tegenovergesteld zijn aan de werkelijkheid. In vroegere tijden werd zo iemand tot ketter verklaard en op de brandstapel gegooid. Dat is natuurlijk niet meer van deze tijd, maar wel wil ik jullie erop wijzen dat een dergelijk iemand uit onze democratie geweerd moet worden. Denkt u ook aan uw eigen kinderen, wanneer u die hebt. Die wilt u toch niet met dit soort gevaarlijke onzin zien opgroeien? Daarom, zie deze man en neem hem mee. In het gevang met hem.’
De dienders stormen met veel kabaal vooruit, gooien een paar stoelen omver. De voorste man, aan de rits medailles op zijn borst te zien de leider van het spul, heeft de handboeien al tevoorschijn gehaald. Hij steekt zijn arm omhoog en gebaart tot kalmte.
‘Wie van de twee is het, de rechter?’
Even is er verwarring in de zaal. Een paar agenten trommelen met hun vingers op het houten hek van de publieke tribune. Anderen porren elkaar in de rug. Eén agent heeft zelfs zijn pistool getrokken
‘Nee, de linker,’ beduidt de man. ‘Neem hem mee, sluit hem op en laat ik hem nooit meer in mijn leven terugzien.’
De voorste agenten lopen op de griffier toe, draaien zijn arm hardhandig op zijn rug en slaan hem in de boeien. Zonder weerstand te bieden wordt hij afgevoerd, met uitpuilende ogen van verbazing en zijn mond wijd open. Zijn bril belandt in alle tumult op de grond, wordt door zware laarzen vertrapt. Het publiek springt op en juicht. Een man met een geruit overhemd roept luidkeels dat er eindelijk rechtvaardigheid geschiedt. Een pubermeisje met een megafoon beweert zelfs dat de revolutie is begonnen. Handen klappen, voeten stampen. De jongeman wordt door een paar sterke handen opgetild en als een held de zaal uitgedragen. Een paar onverlaten hangen in het voorbijgaan het staatsieportret van de koning ondersteboven. Vanaf nu gelden andere regels.
In de zaal zelf kijkt de rechter vanachter zijn desk onzeker rond. De woorden van de beklaagde dansen nog als schaduwen van vrije geesten voor zijn ogen. Als vliegen probeert hij ze van zich af te slaan, maar het is slechts lucht waar hij met zijn hand doorheen maait.
Hij pakt zijn papieren en stopt die in zijn binnenzak. Een laatste schichtige blik. Dan draait hij zich om. Niemand die het in de gaten heeft. Zelfs het dichtslaan van de grote stalen deur wordt niet opgemerkt.