Afdrukken

Hij rent de longen uit zijn lijf, let niet op de braamstruiken waar hij doorheen slalomt. Bloed sijpelt van zijn blote benen naar beneden, kleuren zijn sokken rood. Zijn belagers hijgen in zijn nek, komen dichterbij. Vage figuren, je reinste vorm van maffia. Terwijl hij niets met de Austin Mini te maken had. Weliswaar heeft hij hem kortstondig bestuurd, maar de auto daarna keurig op de parkeerplaats teruggezet. Van de lading in de kofferbak weet hij niets, nooit naar gekeken. Dat deze verdwenen is, is hem niet aan te rekenen.
Bij een open plek in het bos aarzelt hij. Hij moet zijn achtervolgers misleiden, sporen uitwissen. Hij breekt opzichtig enkele takken af, keert een stukje terug en slaat dan een kronkelig pad in. Precies op tijd, rechts van hem hoort hij snelle voetstappen. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij drie gestalten voorbijschieten. Zijn plan lijkt te slagen.
Hij vervolgt zijn weg, zigzaggend tussen de bomen, springt behendig over greppels, maar verstapt zich bij een kuil, verborgen onder een dik tapijt van bladeren. Opstaan is onmogelijk; een pijnscheut trekt omhoog tot aan zijn bovenbeen. Elk moment kunnen ze hem ontdekken.
Met zijn laatste restjes kracht kruipt hij vooruit, tot hij zich achter de stam van een grote eik weet te verschuilen. Het gevaar lijkt voor even geweken. Maar in de verte weerklinkt iets, het nadert met gestage tred. Een brommend beest, op zoek naar zijn prooi. Het slurpt, het zuigt, het vertoont hongerige geluiden. Dichterbij komt het, over het smalle pad. Het zit aan een snoer vast. Het is een stofzuiger. Een stofzuiger in het bos? Het apparaat zoemt langs zijn voet, die hij net op tijd intrekt. Met een zucht staakt hij zijn schrijven. Pam is vroeg vandaag, veel vroeger dan anders. Hij had haar pas over een uur verwacht.

Hij richt zich op. Natuurlijk, zonder Pam zou het in zijn huis een rommeltje zijn. Maar dat ze een sleutel heeft om op elk moment zijn huis binnen te kunnen vallen ontneemt hem niet alleen zijn privacy, maar ook de inspiratie die eindelijk leek te zijn teruggekeerd.
De buitendeur staat nog op een kier. Mogelijk is Pam vandaag wat verstrooid. Ze moet altijd haar kinderen bij de crèche afleveren. Dat de crèche deze week haar poorten sluit vanwege een verbouwing zal haar wel bezighouden. De duur van de renovatie blijft onduidelijk, een bericht daarover zal ze later ontvangen. Daarnaast torst ze een huurschuld van twee maanden met zich mee, waarover ze in gesprek is met de gemeente. Ze willen haar wel helpen, maar dan moet ze de juiste informatie overleggen – een probleem omdat Pams computer gehackt is en alle gegevens weg zijn. Bovendien heeft ze gedoe met haar Harry, die opduikt wanneer het hem uitkomt en haar in de steek laat wanneer ze hem het hardst nodig heeft. Misschien verklaart dit waarom Pam, nadat ze het kleed tegen de muur van het voorhuis heeft uitgeklopt, de deur niet goed achter zich heeft dichtgetrokken.

Buurvrouw Hannah aan de overkant is bijzonder alert vandaag. Niet lang geleden is ze door de schrijver aan de kant gezet, onder het mom van te drukke bezigheden. Een flauwe smoes, dat weet ze, maar ze kan hem niet uit haar gedachten zetten. Haar gedachten dwalen af naar de intieme momenten die ze deelden, liggend op de bank, hun lichamen met elkaar verstrengeld. Het verlangen naar die tijd overweldigt haar. Zonder aarzeling schiet ze in haar hoge hakken, slaat een sjaal om haar nek en glipt zijn huis binnen.
Hannah kent het hier als haar broekzak. Ze verstopt zich in de slaapkamer, wacht geduldig tot Pam weer vertrekt. Dat duurt nooit lang, Pam staat bekend om haar snelle poetswerk. De kussens op het bed ruiken net gewassen met een zweem van een onbekend parfum. Het zachte laken roept herinneringen op aan die ene nacht vol passie. Hannah werpt een blik in de spiegel, probeert de rimpels onder haar ogen weg te vegen. Dan hoort ze de buitendeur dichtslaan, onmiskenbaar Pam. Ze glipt over de gang, waar het geluid van een tikkend toetsenbord haar oren bereikt. Een vrouwenstem, niet die van Pam. Ze legt haar oor tegen de deur, nieuwsgierig en een tikkeltje bezorgd.
‘Is dit de juiste plek?’
‘Nee, ietsje meer naar links,’ hoort ze de schrijver zeggen. ‘Ja, daar.’
Wat speelt zich daar af? Met wie heeft de schrijver zich ingelaten? Zal ze de kamer binnenvallen en de twee confronteren? Maar, welk recht heeft zij als inbreekster en afgewezen minnares? Het verstandigste is om weg te gaan, maar haar nieuwsgierigheid wint het.
Diep ademhalend drukt ze op de klink en opent de deur tot een kier. Net genoeg om de rug van de schrijver te zien. Naast hem een jonge blonde vrouw. Samen staren ze naar het computerscherm. Gelukkig, op gepaste afstand van elkaar. Er zijn afbeeldingen, niet helemaal duidelijk vanwege de schuine opstelling van de laptop. Het lijkt opwindend te zijn, gezien de gebogen houding van de schrijver en de vrouw. Ze schuift de deur iets verder open. Ze moet nu doorzetten; teruggaan is geen optie meer. Een stap over de drempel. Maar dan blijft haar hak achter de opstaande rand van het hoogpolige tapijt haken. Ze valt voorover, neemt daarbij het tafeltje met de vaas rode rozen mee. Een kletterend geluid. De schrijver en de blonde vrouw springen op, lijken betrapt, maar dan gebeurt er iets dat niet in het scenario staat. Het tafeltje schiet door naar achteren en knalt met ongewone kracht tegen de wand. De schrijver en de vrouw schieten nog overeind, met snelle, uitgestrekte armen, maar het is te laat. Met veel lawaai stort het decor in, recht boven hun hoofden.

‘Verdomme,’ vloekt de regisseur, ‘alsof het niet genoeg is. Kan er hier ooit iets goed gaan?’
Hij probeert uit zijn stoel overeind te komen, maar met zijn enkel in het gips is dat geen eenvoudige opgave. Stella stopt met het masseren van zijn nek; een week geleden liep hij een whiplash op bij een auto-ongeluk. Hoewel het nu beter gaat, kan hij nog steeds niet achterom kijken.
‘Welke idioot is verantwoordelijk voor dit bouwsel hier?’ roept hij uit. ‘Die mag meteen worden ontslagen. Wat een kankerzooitje, zeg.’
De drie acteurs kruipen onder het puin vandaan. Ondanks de situatie lachen ze. Ze plukken plagend het witte poeder uit elkaars haren en verlaten het toneel, op weg naar de bar voor een pauze.
De regisseur moppert nog wat na, steekt zijn zoveelste sigaret op en maant Stella om door te gaan met masseren. Mannen in overalls komen aangesneld en beginnen met het opruimen van de kartonnen muren en alle andere rommel.

Vijf meter verderop staat de televisiemaker, bekend van het roddelblad waarin hij een vaste column heeft. Hij beseft dat hij vandaag geluk heeft. Hij steekt zijn duim omhoog en richt zich tot de draaiende camera, die trouw vastlegt waar zijn programma voor staat: kritisch naar de mainstream media, die willens en wetens leugen op leugen stapelen. Oh, de mensen zullen smullen van de nieuwe informatie.
‘Jullie hebben kunnen zien hoe het hier toegaat,’ roept hij met een zelfvoldane grijns. ‘Dit gaat verder dan een symbool. Het weerspiegelt de hedendaagse kunst. Dat experimentele gedoe dat alleen maar geld kost. Wat hebben we eraan? Niets dus. En al die vreemde kostgangers die van subsidie op subsidie leven, wat moeten we daarmee? Ook weg. Ja hoor, de hardwerkende belastingbetaler moet er maar voor opdraaien. Maar wij zijn gekke Henkie niet. Ik zeg, afschaffen die handel. Alles terug naar ons, naar het volk.’
Hij wil nog meer zeggen, maar houdt zich in. Het echte vuurwerk bewaart hij voor een volgende gelegenheid. Einde shot; zijn werkdag zit erop, hij is tevreden. Overmorgen is de uitzending, de ochtend erna volgen de nieuwste kijkcijfers. Die zullen hoog zijn, goed voor zijn marktwaarde. Die zal alleen nog maar stijgen, wat ook moet, want voor zijn veertigste wil hij zijn schaapjes op het droge hebben. Een villa in een warm land, ergens aan zee, misschien Spanje of Portugal. Of als alles voorspoedig verloopt, de Seychellen. De rest interesseert hem niet. Het domme volk, ha.

Vanuit de controlekamer klinkt een diepe verontwaardiging.
‘Kunnen jullie dat shot even stilzetten en nader bestuderen?’ vraagt een vrouw met bleek ingevallen wangen en diepe rimpels op haar voorhoofd.
‘Wat, dat van die televisiemaker?’ vraagt de jeugdige medewerker achter de panelen.
‘Nee, die doet gewoon zijn werk zoals dat in een democratie behoort. Iedereen mag zijn eigen mening hebben, dat is onze standaard. Pas als er tot geweld wordt opgeroepen, grijpen wij in. Nee, het is die regisseur, hoe hij zijn personeel behandelt.’
De opnamen worden teruggedraaid, en jawel, daar horen ze hem al vloekend tekeergaan tegen de mensen die het decor hebben opgebouwd. Onbestaanbaar dat zo’n bejegening nog voorkomt in onze geciviliseerde moderne tijd.
‘Documenteer wat hier gezegd wordt. Het is weer eens een fraai voorbeeld van grensoverschrijdend gedrag. We zullen hem aanklagen, de publiciteit opzoeken, de sociale media zullen de rest doen. Het is nodig dat deze arrogante meneer eens flink van zijn voetstuk valt. Wie denkt hij wel dat hij is? Wat een tijd waarin we leven, zeg. Zoek ook even uit of hij in het verleden een buitenechtelijke relatie heeft gehad of ergens politiek incorrect is geweest. Waarschijnlijk wel.’
De hele crew om haar heen, zo’n zestal jongeren die dit werk op basis van vrijwilligheid doen, knikt instemmend. Het is zo klaar als een klontje; hier moet opgetreden worden. Schandalig gewoon.

Terwijl de crew de teruggespoelde beelden verder bestudeert, beginnen de beelden op de monitor plotseling te haperen en de geluiden uit de opname in elkaar over te lopen. De jeugdige medewerker draait nerveus aan de knoppen, maar het helpt niet. Het beeld flikkert, en plotseling verschijnt er een groot gezicht op het scherm, met een brede glimlach.
‘Hallo daar,’ zegt de figuur opgewekt, terwijl hij zich naar de camera buigt alsof hij rechtstreeks de controlekamer in kijkt. ‘Ik zie dat jullie lekker bezig zijn met jullie eigentijdse frustraties. Nou, je doet maar. In mijn tijd was dat anders.’
De man knipt met zijn vingers, en in een flits staat hij ineens midden in de controlekamer, als een prins uit een sprookje, dansend op zijn blauwe suède schoenen. De medewerkers gillen en vallen over elkaar heen.
‘Wie... wie ben jij?’ stottert de vrouw met de ingevallen wangen.
"Ik? Herken je mij niet? Oh boy, wat zijn we ver afgezakt,’ zegt hij vol bravoure.
Hij draait nog eens soepel om zijn as en kijkt de groep indringend aan. Dan begint hij te lachen, eerst zachtjes, maar al gauw onbedaarlijk lang en heftig, alsof hij erin dreigt te stikken. Een meisje achterin de groep stamelt iets en slaat dan een hand voor haar mond.
‘Maar…, dit is Elvis Presley!’
De anderen zien het nu ook, stomverbaasd en helemaal van de kaart. Niet te geloven, hij staat daar in hun midden, de King of Rock ’n Roll. Geen spat veranderd, met zijn opvallende vetkuif, strakke jeans en sensuele blik.
‘Maar die is toch allang dood?’ roept een ander.
‘Oh ja, ik ben een hallucinatie,’ vult de man direct aan. ‘Een spook uit het verleden, zeg maar. Ik lijk echt, maar de techniek van tegenwoordig kan mij laten verschijnen waar men wil. Geef mij maar eens een hand.’
Een meisje loopt aarzelend op hem af, stopt op een halve meter afstand. Op het moment dat ze denkt Elvis aan te raken, grijpt ze dwars door hem heen.
‘Kijk, ik ben hier om de draak met jullie te steken,’ gaat Elvis verder. Met een grijns draait hij aan een denkbeeldige knop in de lucht, en plotseling beginnen alle schermen om hen heen nieuwe vergezichten te tonen: dansende koeien in tutu's, een mars van rubberen eenden over een regenboog, en de minister-president die aan een tafel zit met een taart op zijn hoofd terwijl hij een serenade brengt aan een cactus.
De crewleden staan met open mond te staren naar dit absurde schouwspel. Elvis kijkt tevreden om zich heen. ‘Zo, dat is beter. We moeten niet vergeten dat het leven gewoon een grap is, nietwaar? Eén groot toneelstuk. We kunnen niet altijd serieus zijn. Daar krijgen we maar rimpels van. En andere opstoppingen in ons lijf, haha.'
En met die woorden lost hij op, als een mistwolk op klaarlichte dag. De schermen keren terug naar hun normale weergave, maar iedereen is nog te verbouwereerd om in actie te komen. De vrouw met de ingevallen wangen schudt haar hoofd alsof ze net uit een droom is ontwaakt.
‘Misschien,’ fluistert ze hees, ‘misschien moeten we even een pauze nemen.’