Er zijn van die dagen dat de zon zich glimlachend verbaast over het schouwspel ver beneden op het kluitje materie dat wij aarde noemen. Neem deze zondag, waar het licht op een bruisende stad valt met een plein vol mensen die als mieren door elkaar kronkelen. Er ontvouwt zich een tafereel van een corpulente man met zonnebril die een foto van de omgeving wil maken. Een knie rust op kale klinkers, een uitpuilende portemonnee bungelt uit zijn achterzak. De man aarzelt, strijkt met overdreven gebaren door zijn rossige haar en lijkt een eeuwigheid te nemen om de ontspanner in te drukken.
Op dit podium kruist Simon het pad van de man. Met een hand voor zijn mond fluistert hij een excuus als hij de ander aanstoot. De man merkt het niet; zijn aandacht wordt volledig opgeslokt door het tafereel van Korintische zuilen en grote triomfbogen van de tempel aan de overkant van het water. Snel en behendig weet Simon zich uit de drukte te manoeuvreren en glipt een achterafsteegje in. Daar, in de stille luwte, inspecteert hij zijn buit. De opbrengst overtreft zijn verwachtingen: ruim 150 euro aan contant geld, enkele kaartjes met namen erop en tot zijn verrassing een pasje dat toegang geeft tot een kamer in het prestigieuze Hilton hotel. Dit laatste doet zijn hart sneller kloppen - heel wat beter dan vorige week, toen hij moest worstelen om een handtas van een bejaarde dame. Die stomme trut verzette zich hevig voor alleen wat kleingeld. Als hij dat had geweten, zou hij haar zonder aarzeling hebben laten gaan.
Het is zoeken, zesde verdieping, kamernummer 618. Hij moet snel zijn, voordat de man met de zonnebril terugkeert. Het pasje glijdt soepel in het slot en gehoorzaamt direct. Binnen twijfelt Simon om het licht aan te doen. Als zijn ogen aan de schemering gewend zijn, onderscheidt hij een bureautje rechts van de gesloten gordijnen. Drie lades geven weinig interessants weg; een klein spiegeltje, een tasje met make-up benodigdheden, inlegkruisjes en andere typisch vrouwelijke snuisterijen. Dan, in de kast bij het raam, stuit hij op een grote bruine koffer. Bingo, dit moet het zijn. Maar het ding zit op slot. Simon trekt net zijn zakmes tevoorschijn als er een doffe dreun tegen de muur klinkt.
‘Gino, ben jij het?’ Een vrouwenstem vanuit het aangrenzende vertrek. Simon schrikt, zijn gedachten racen door zijn hoofd. Improviseren, kalm blijven. Met trillende benen duwt hij de deur open en zet een stap naar binnen.
‘Excuseert u mij, mevrouw. Ik ben van receptie. Ik heb de opdracht om u te informeren dat er over een half uur een ontruimingsoefening plaatsvindt. U wordt vriendelijk verzocht uw kamer zo spoedig mogelijk te verlaten.’
Zijn woorden klinken verrassend overtuigend, vindt hij. Hij maakt een lichte buiging, zijn gezicht in een perfect geplooide uitdrukking. Alsof hij hier al jarenlang zijn diensten draait. Dan pas ziet hij de vrouw, uitgestrekt op het bed, haar handen boven haar hoofd met metalen klemmen aan de spijlen vastgeketend. Naakt.
‘Sta niet zo idioot naar mij te gluren en maak me los. De sleutels liggen bij de douche, op het plankje onder de spiegel. En schiet een beetje op,’ spreekt ze resoluut, wat opvallend is gezien haar precaire situatie. Simon aarzelt. Misschien is het verstandig om te vluchten, de vrouw kan immers weinig beginnen. Maar ze heeft zijn gezicht gezien. Straks zal ze hem aanwijzen als degene die hier ongevraagd binnendrong.
‘Maar mevrouw, wat erg. Wie heeft dit gedaan?’
‘Dat gaat je geen donder aan. Pak die sleutels nou maar.’
Ze kijkt hem woest aan. Simon wijkt onhandig terug en stoot tegen de deurpost. Het eerste wat hem opvalt in de douche is wat er met rode lippenstift op de spiegel staat geschreven: ‘I will kill you’, met een handvol hartjes eromheen. Wat betekent dit? Zo ontspannen mogelijk keert hij terug naar de slaapkamer, met de sleutels. Hij kan het niet laten zijn blik over het lichaam van de vrouw te laten glijden. Fraai gevormde rondingen, smalle taille, puntige borsten. Die Gino, wie hij ook moge zijn, is een bofkont. Als het aan Simon lag, zou hij het wel weten. Het eerste slot opent hij met een handomdraai, samen ontgrendelen ze het tweede. Per ongeluk stoot hij met zijn ellenboog tegen haar ene borst. Zachtheid slaat hem in het gezicht, warme oprispingen werken zich naar boven. Hij aarzelt wat te doen. Zo’n kans doet zich niet iedere dag voor. Maar de vrouw draait zich al om en pakt de stapel kleren die op een stoel ligt.
‘Geef dat maar aan mij,’ zegt ze afgemeten, nadat ze haar blouse heeft dichtgeknoopt.
Ze rukt hem ruw de handboeien uit handen, opent de gordijnen en de balkondeur. Enkele seconden later klinkt het geluid van rinkelend metaal op straatstenen.
‘Zo, en wie ben jij?’ keert de vrouw zich nu naar Simon. ‘Alsof ik dat geloven moet, een ontruiming. Je bent gewoon een leugenaar. Een dief en een leugenaar.’
De rollen zijn omgedraaid. Simon staat er bij als een kleuter wiens speelgoed is afgepakt.
‘Ik eh…,’ stamelt hij, maar veel verder komt hij niet. Het feit dat hij door de receptie is gestuurd, lijkt op dit moment te doorzichtig.
‘Ik denk dat ik maar weer ga. Ze verwachten mij beneden.’
Hij probeert zijn stem zo neutraal mogelijk te houden, maar het gewenste effect blijft uit. De vrouw gooit haar haar naar achteren en trekt een misprijzend gezicht.
‘Blijf nog maar even hier, jongeman. Ze kunnen ieder moment arriveren. Ik heb al op de alarmknop gedrukt. En verder, mondje dicht. Begrijp je?’
Ze knipoogt naar hem, gevolgd door een boks die hij aarzelend beantwoordt. Alsof ze opeens vrienden zijn. Voordat hij kan nadenken over de betekenis hiervan, hoort hij voetstappen op de gang. De deur zwaait open. Daar staat de dikke man, zijn zonnebril omhooggeschoven tot op zijn kruin. Hij bekijkt Simon alsof hij hem wil aanvallen. Maar dan klaart zijn gezicht plotseling op. Hij stapt op Simon af en schudt hem joviaal de hand.
‘Beste vriend, ik wil je bedanken. Echt, vanuit heel mijn hart.’
Simon staart hem aan. Wordt hij hier voor de gek gehouden? In wat voor klucht is hij beland?
‘Zie je,’ verklaart de man, ‘iemand heeft vanmiddag op het plein mijn portemonnee gestolen. Ik belde de receptie en die zei dat ik meteen moest komen; er is iemand onze kamer binnengeslopen, camerabeelden in de gang hebben dat vastgelegd. Toen u langskwam, is hij er natuurlijk vandoor gegaan. Gelukkig dat u, jongeman, dat eh….’
De man veegt met een zakdoek het zweet onder zijn rossige haar weg. Dan pas heeft hij oog voor de vrouw die tegen de deurpost van de slaapkamer geleund staat. Hij loopt op haar toe en omarmt haar.
‘Het is voorbij schat, je bent veilig.’
De vrouw verlegt haar blik van Simon naar de man, slikt even iets weg en geeft zich dan over aan zijn omhelzing. Tranen lopen over haar wangen. Simon staat voor een moment aan de grond genageld. Wat een huichelaarster!. Dan sluipt hij zo onopvallend mogelijk richting de gang. De twee tortelduifjes hebben alleen maar oog voor elkaar. Bijna is hij de deur uit als er een scherpe stem klinkt.
‘Hé jongeman, ik zie je binnenkort.’
De man laat de vrouw los, lacht hardop. De vrouw lacht stilletjes mee. Simon mompelt iets, zwaait slapjes met zijn hand en rent weg. Hij neemt de trap. Op de een of andere manier vertrouwt hij de lift vandaag niet. Als een vogel fladdert hij langs de leuningen omlaag, zonder buit. De portemonnee heeft hij op het laatste moment in de prullenmand bij de deur laten glijden. Ieder mogelijk bewijs moet weg. Zelfs de 150 euro heeft hij erin laten zitten.
In de hal van het hotel wordt hij staande gehouden door twee agenten in uniform.
‘Is dit hem?’ vraagt de ene agent aan een oude vrouw in een rolstoel.
Eerst herkent hij haar niet, met haar arm en nek in het verband. Pas als ze knikt, weet hij het weer.
‘Komt u maar mee,’ zegt de andere agent. ‘U hebt het recht om te zwijgen; elke verklaring uwerzijds kan tegen u gebruikt worden.’
De agenten slaan hem met een vlotte beweging in de boeien. Gewillig laat hij zich wegleiden. Buiten op weg naar de gereedstaande politieauto draait hij zich om. Hij ziet de dikke man juist de lift uitstappen, in zijn eentje. Met wijd gespreide armen loopt hij op het vrouwtje in de rolstoel toe.
Wanneer het portier dichtslaat en de politieauto optrekt, meent Simon een geluid te horen. Een aanzwellend daverend lachen, ergens heel hoog boven hem.