Afdrukken

De hand van Henry rust op die van zijn vrouw Thérese. Zij laat hem begaan, zoals ze hem haar hele leven heeft laten begaan. Ze delen samen de bank, hun blikken gericht op de twee bekers met water. Daarnaast op de salontafel, twee witte pillen. Ze knikken naar elkaar. Het idee is in het laatste jaar van hun 35-jarig huwelijk langzaam geworteld geraakt, nadat ze talloze openhartige gesprekken hadden gevoerd. Kinderen hebben ze niet, nauwelijks familie, dus wie zal er rouwen. Het is beter zo, voor iedereen.
Henry heeft de kaarsen eerder al aangestoken. Het zijn er drie, voor de zekerheid. Je weet nooit of er eentje zomaar uit zal gaan. Na zo’n twee uur zal het krantenpapier onderaan de kaarsen vlamvatten, heeft hij ingeschat. Daarna de kerstboom vol gekleurde lichtjes, de gordijnen ernaast, de buffetkast tegen de muur, inclusief de foto’s die zouden moeten getuigen van een gelukkig huwelijk en ten slotte het hele huis. Het belooft een flinke brand te worden.
Buiten steken jongeren hun eerste vuurpijlen af. Het is pas half elf. Er klinkt gejoel, een paar meisjes gillen. De twee daarbinnen glimlachen, enigszins geforceerd, maar toch. Voor Henry roepen de geluiden buiten herinneringen op aan vroeger, toen ze nog jong waren en geloofden dat de hele wereld aan hun voeten lag. Hij knijpt zachtjes in de hand van zijn vrouw, een tederheid die hij zelden heeft laten zien. Er is een moment van oogcontact, afscheid nemen kan eenvoudig zijn na zo’n ingewikkeld leven. Steeds verder zijn ze van elkaar weggegleden, in genegenheid, in gedeelde interesses. Op een gegeven moment maakten ze alleen nog maar ruzie om de meest onbenullige dingen. Of zeiden dagenlang niets tegen elkaar.
Voor enkele minuten lijkt de tijd stil te staan. Na hun gezamenlijke slok zakt Henry onderuit en begint zacht te kreunen. Thérèse volgt zijn voorbeeld door zich op dit allerlaatste moment tegen haar echtgenoot aan te vlijen. Ze weet dat hij haar voor het eerst sinds jaren niet zal afsnauwen en terugduwen. Ze rekt zich nog één keer uit, legt haar armen gekruist op haar schoot.
Vlak voor hun woning klinken er knallen alsof er bommen afgaan. De ramen trillen in hun sponningen. Blauwgroene dampen trekken door hun voortuin langs de coniferenstruiken omhoog, tot aan de serre met de glas in lood ramen. De mensen buiten lijken aan het muiten te zijn geslagen, gebruik makend van de vrijheid die eens per jaar beleefd mag worden, weg van de ketenen van alledag, al die regels die het leven zo beknotten. Vanavond is alles toegestaan, geen haan die er naar kraait.
Henry opent voorzichtig zijn ogen. Thérèse ligt zwaar maar vredig tegen zijn schouder aan, precies als in die eerste jaren als ze na een lange strandwandeling uren naar de oplichtende golven van de zee konden kijken. In elkaar verstrengeld, het zout van hun lippen proevend. In wat een ontluikende liefde leek te worden. Wat gingen de dagen toen snel voorbij.
Hij vouwt zijn hand open. Thérèse is zoals verwacht te goeder trouw geweest en heeft hem op zijn blauwe ogen geloofd. Een diepe zucht ontsnapt hem. Nu Thérèse daar zo ligt, met een gezicht waar haar rimpels en zorgen vanaf lijken te zijn gegleden, voelt hij weer de sympathie van vroeger. Geen liefde, want die is er hooguit in het begin even geweest. Maar sympathie in een huwelijk is al heel wat. Vele anderen moeten het met minder doen.
Buiten neemt het geknal af en is de rust teruggekeerd. Waarschijnlijk verzamelen de herrieschoppers zich dit laatste uur van het oude jaar knus binnenshuis. Toastjes en hapjes wachten geduldig om gedeeld te worden, terwijl de champagne alvast klaar staat om straks het nieuwe jaar feestelijk te begroeten.
Hij richt zich op, tijd voor actie. Eerst zijn pantoffels uit, dan zijn glimmend gepoetste schoenen aan. Hij is het heertje dat klaarstaat voor het avontuur. Geen binnengekomen berichten, ook niet van Jeannette. Zijn gedachten gaan naar afgelopen zomer, toen ze elkaar in het park ontmoetten. Net als hij had zij een labrador. Zoiets schept een band. Vanaf het allereerste moment was hun contact vanzelfsprekend, alsof ze elkaar al jaren kenden. Ze had geen partner, vertelde ze tijdens hun derde ontmoeting. Vanaf dat moment bekeek hij haar anders. De manier waarop ze haar handen vouwde en op haar schoot legde, de grappige sproeten op haar wangen, hoe ze haar hoofd schuin hield tijdens het praten. Als ze zijn hond Rico knuffelde had hij het gevoel dat ze hem een beetje knuffelde. Het was als een film uit de jaren vijftig, vertrouwd en romantisch tegelijk. Ondanks dat Rico op een herfstavond plotseling aan een hartstilstand overleed bleef hij naar het park gaan. ‘Om fit te blijven,’ zei hij tegen Thérèse. Toen Jeannette een week weg was, naar haar zoon in Spanje, merkte hij hoe hij haar miste. Hij was bezig verliefd te worden. Dit tegen haar uit te spreken durfde hij niet.
Nu wel. De volgende keer in het park zal hij zijn arm om haar schouders leggen en kijken hoe ze zal reageren. Het nieuwe jaar belooft alle goeds. Misschien een nieuwe liefde, maar vooral, voldoende geld van de verzekering om een heel nieuwe start te maken, hier in de stad of ergens anders.

Het is drie kwartier flink doorstappen naar Café De Boemerang. Martin zal vast al aanwezig zijn. Sinds Henry’s vroegpensioen een half jaar geleden heeft hij zijn voormalige collega niet meer gezien. In vroegere tijden dronken ze op vrijdagmiddag wel eens een paar pilsjes. Nooit meer dan twee, omdat Thérèse hem op tijd thuis verwachtte. Daarna zou zijn vrouw hem mee de stad in nemen, shoppen van winkel naar winkel, terwijl hij wachtte tot ze klaar was. Henry doorstond deze middagen met gelatenheid, in de wetenschap dat hij in het weekend meer tijd en ruimte zou hebben voor zijn eigen passie: de modeltreinbaan op zolder. Zijn Märklin railovaal met een drie-assig stoomlocomotiefje en twee groene wagonnetjes heeft hij vlak voor hij het huis verliet zorgvuldig ingepakt en in de kofferbak van zijn auto aan de overkant van de straat gelegd. Die gaan hem toch aan het hart. Al het andere kan hem gestolen worden; hij had toch al besloten zijn leven niet langer door deze hobby te laten beheersen. Jeanette zou het waarschijnlijk ook niks vinden.
Lallende mannen met bierbuiken versperren hem de weg. Een paar meisjes glippen giechelend langs hem heen naar de uitgang. Hun jeugdige enthousiasme brengt een glimlach op zijn gezicht. Opgeruimd baant hij zich een weg naar de tap. Daar slaat de twijfel toe. Het is er druk, mensen schreeuwen naar elkaar, overdreven opgewonden. Een glas bier wordt omgestoten, over hem heen, zijn jas druipt van het vocht. De man van het bier kijkt hem niet eens aan, gaat volledig op in zijn eigen luidruchtige verhalen.
Dan merkt hij Martin op, in de verte aan de bar. Hij heeft zijn baard laten groeien, wat hem beduidend ouder doet lijken. Ook draagt hij nu een bril. Hij ziet hoe Martin een slok van zijn bier neemt, ondertussen druk in gesprek met een vrouw van middelbare leeftijd. Zijn hand rust op de hare, streelt deze. De vrouw laat het zich welgevallen, fluistert wat in Martins oor en geeft hem lachend een zoen in zijn nek. Henry moet erom lachen, Martin als eeuwige vrijgezel die een relatie is aangegaan? Het klinkt even onwaarschijnlijk als de verschijning van een zwaluw in december om de lente aan te kondigen. Maar dan stopt hij abrupt. Die hennakleurige krullen, die bruine jas, dat gezicht met de scherpe neus. Wanneer ze zich half omdraait ziet hij het pas goed. Een kort moment raast er van alles door zijn hoofd. Hoe kennen die twee elkaar? Heeft Jeannette een loopje met hem genomen? Die zoon in Spanje, klopt dat verhaal wel? Een brok vormt zich in Henry's keel, zijn handen trillen terwijl hij krampachtig zijn jas vasthoudt. Hij hapt naar adem, voelt zijn benen als pudding worden. Weten ze iets van hem? Hebben ze daarom zo’n schik? Nog maar één gedachte heeft hij, wegwezen voordat ze hem opmerken.
Hij wurmt zich langs de bierbuiken, krijgt een paar verwensingen naar zijn hoofd geslingerd, wederom spat er bier en zelfs wat rode wijn over zijn jas. Een breedgeschouderde man met een grote snor, tattoos tot in zijn nek, duwt hem hardhandig opzij, roept met schorre stem: ‘Opzouten, ouwe.'
Even later staat hij als een verdwaalde toerist op het grote stadsplein om zich heen te kijken. Wat een mensenmassa. Bij een stoeprand struikelt hij bijna, weet zich ternauwernood aan een lantaarnpaal vast te klampen. Om hem heen tuurt iedereen omhoog, geliefden omhelzen elkaar, de hoofden innig tegen elkaar. Het is een prachtig schouwspel, alsof de donkere nacht openbreekt en een uitbundige vonkenregen op de stad neerdaalt. Knallen van waanzinnige vreugde, als tekens van nieuwe hoop en verwachting.
Henry is amper in staat zijn ene voet voor de andere te zetten. Wat te doen? Alle wegen zijn afgesneden. Thuis, Jeannette, zijn alibi Martin. Hij sloft door de straten zonder te beseffen waar hij heen gaat. Op een verlaten bankje in een achterafstraatje gaat hij zitten en staart hij voor zich uit, niet in staat om na te denken. Feestende jongelui trekken voorbij. Een paar jongens stoppen even, nemen heel lollig een denkbeeldige hoed van hun hoofd en proosten met glazen bier in hun hand balorig op zijn gezondheid. Henry reageert niet, hij ziet hen niet eens.
Uiteindelijk staat hij op. Met gebogen schouders sjokt hij voort, dwars door de rode smurrie en andere rommel van het afgestoken vuurwerk. De koude wind slaat hem in het gezicht, terwijl verlate knallen nog af en toe tussen de huizen door echoën. De kilometers terug rekken zich met elke moeizame stap verder uit. Een sporadische auto waagt zich door wat lijkt op een spookstad in oorlogstijd.
Eerst is er de teleurstelling, even later ook de opluchting. Hebben de kaarsen hun werk niet gedaan? Hij draait de sleutel in het slot. Als een dief sluipt hij over de gang, opent de deur naar de woonkamer. Zelfs in het halfduister is het duidelijk, geen Thérèse op de bank. Geen kaarsen ook, geen krantenpapier. Alles keurig opgeruimd. Hij zucht diep, doet zijn schoenen uit, gooit zijn jas over een stoel.
Hij loopt de trap op, naar de slaapkamer. Daar ligt ze, rustig in hun bed. Alsof er niets gebeurd is. Heel stilletjes trekt hij zijn kleren uit en vlijt zich naast haar onder het dekbed. Voor het eerst sinds jaren legt hij zachtjes een arm op haar heup.