Afdrukken

Donkere wolken jagen in hoog tempo over de daken van de huizen, alsof ze elkaar boos achterna zitten. Met gekromde rug fietst Sem tegen de harde wind in. Zijn handen verkleumd aan het stuur. Onderwijl buitelen in zijn hoofd de gedachten over elkaar heen. Hoe kan hij zich uit zijn precaire situatie redden? Hij kijkt opzij. Steekt daar niet toevallig een anakoloet de weg over? Hij moet oppassen, straks blazen allerhande verdachte figuren hem nog van zijn fiets af. Ligt hij daar languit op de klinkers, te midden van zeugma’s en andere onverlaten.
De witte Peugeot bestelwagen staat er nog, slordig geparkeerd op de oprijlaan. Hij had niet anders verwacht. Hij belt aan, ondanks dat hij een sleutel van het huis in zijn broekzak heeft zitten. Hij is niet verbaasd dat de Snor opendoet. Zo wordt hij genoemd, de Snor, vanwege zijn opvallend grote snor. Wat dat betreft hebben criminelen weinig gevoel voor taal en subtiliteit. Dat maakt ze misschien ook tot criminelen, dat volledige gebrek aan fantasie en humor.
Binnen in de huiskamer hangt nog dezelfde bedrukte sfeer. Als een strak gespannen lampenkap die te weinig licht doorlaat, bedenkt Sem. Onthouden, onthouden dat beeld. Michelle en haar dochtertje Sterre zitten stilletjes op de bank, daarnaast de twee in het zwart geklede mannen. Alleen de ogen zijn onder hun bivakmutsen zichtbaar. Michelle kijkt angstig naar Sem op, terwijl Sterre haar gezicht in de hals van haar moeder verstopt. Veel tekst en uitleg heeft Sem niet te bieden. Sterker, hij bevindt zich in een doodlopende steeg vol oude ideeën.
‘Zo, en meneer komt met lege handen terug?’
De zware stem van de Snor dreunt lang na. Er valt een stilte die de betekenis van zijn woorden extra lading geeft. Sem weet niets uit te brengen. Buiten beukt de wind tegen kozijnen en deuren, zelfs de muren trillen mee.
‘En wat denkt meneer daaraan te gaan doen?’
‘Eh, geef me wat extra tijd. Misschien dat ik dan een oplossing vind.’
‘Extra tijd, echt niet,’ lacht de Snor hem uit. ‘Je hebt ondertussen wel lang genoeg kunnen nadenken, joh.’
‘Ja, dat is waar,’ realiseert Sem zich. Het is een vicieuze cirkel. Steeds is er het begin, een eerste aanzet. Maar al gauw weet hij niet hoe hij verder moet. De cirkel zal doorbroken moeten worden, maar hoe? Een nieuwe situatie bedenken. Iets als het gerammel van pannen uit de keuken, een deur die zomaar wordt dichtgeslagen, de afzuigkap die plotseling aanslaat. De Snor zal overeind veren, een knikbeweging naar de man rechts van hem maken. Deze loopt met getrokken pistool naar de keuken. Hij zal snel terug zijn.
‘Niemand,’ klinkt zijn conclusie terwijl hij nonchalant zijn schouders ophaalt, ten teken dat hij zijn plicht heeft gedaan.
 Zal dat afdoende zijn? Sem twijfelt, zoals zo vaak. Dan begint de vloer boven te kraken, alsof God uit een machine is gestapt. Er is het geluid van voetstappen op houten planken. Daarna een tijdje stilte. Dan, een ritmisch gebonk tegen een muur. Weer is het stil. Tien seconden later, ook weer boven, een regelmatig getik tegen de radiator van de centrale verwarming. Het getik verspreidt zich als een telegrambericht door het huis. Een boodschap, een teken. De Snor friemelt met zijn vingers aan zijn neus. Hij draait zich naar Sem toe.
‘Wat is dit voor achterlijk gedoe? Zeg op, wie verstopt zich daarboven?’
Sterre richt zich op, weg van de veilige schouders van haar moeder, tranen in haar roodomrande ogen. Ze wil iets zeggen, maar Michelle houdt een hand voor haar mond. Sem laat zijn hersenen kraken. Niet passief zijn, de omstandigheden in eigen hand nemen. Verrassen, hij moet ze verrassen. Maar hij moet er zelf in geloven, anders wordt het niks. Het is een apart verhaal. Drie jaar geleden is Michelle hier komen wonen. Elke keer als het buiten stormt gebeurt het. Gerommel op zolder, voetstappen, kastdeuren die open en dicht gaan. Eerst dachten ze dat het Sterre was die slaapwandelde. Maar als ze boven gingen kijken bleek ze gewoon in haar bedje te liggen, in vaste slaap. Sem noch Michelle geloven in spoken of geesten. Daar zijn ze te nuchter voor. Toch, dit was niet te verklaren. Voor de grap en ook wel om hun gezamenlijke onrust een plek te geven gaven ze het een naam.
‘Dat is Johanna,’ zegt hij.
Er valt een beklemmende stilte, precies wat Sem voor ogen heeft. Het monotone tikken van de koekoeksklok overheerst de ruimte. Nog vijf minuten, dan komt het vogeltje naar buiten om tien keer zijn eigen naam te roepen. Buiten stortregent het. Dikke druppels bonzen op de ramen alsof ze met geweld naar binnen willen. In de verte rommelt het.
‘En wie is Johanna dan wel?’
Er klinkt onrust in de stem van de Snor. Zijn zelfverzekerde houding lijkt als een korset van hem af te vallen. Dit gaat de goede kant op, hier moet Sem profijt van trekken. Een sterk vervolg bedenken, dat ten eerste. Hij denkt aan de instructies van de lerares spannende verhalen schrijven. Vorig jaar heeft hij de cursus gevolgd, met weinig succes overigens. Een combinatie van luiheid en een gebrek aan inspiratie speelde hem parten. Van wat een heuse thriller had moeten worden is niet veel terecht gekomen. Maar wat hij onthouden heeft: er is het begin, dan het conflict, vervolgens de handelingen en ten slotte de climax. Het einde volgt vanzelf, daar hoef je niet over in te zitten, beweerde ze. Nou ja, het conflict is in volle gang, zoveel is zeker. Hijzelf moet nu voor de handelingen en de climax zorgen.
‘Johanna was de vorige bewoonster van dit huis,’ begint hij. ‘Ze was helderziende, maar is op een gruwelijke manier door haar man vermoord, hier op zolder. Ze bezat het boze oog en spookt hier nog altijd rond, vooral als er slechte mensen aanwezig zijn.’
Dit laatste komt spontaan in hem op. Hij moet vanbinnen grinniken om zijn eigen fantasie. Het heeft effect, want de Snor wipt onrustig op zijn stoel. Het moedigt hem aan om verder te gaan.
‘Ze kan een vloek uitstorten over mensen aan wie ze een hekel heeft. Zelfs van afstand. Zodra dat gebeurt is het einde zoek. Met haar man is het slecht afgelopen, maar ik zal jullie de details besparen.’
De Snor herpakt zich en komt overeind, de vuisten gebald. ‘En dat moet ik allemaal geloven?’
Nauwelijks heeft hij dit gezegd of een harde donder doet het huis op zijn grondvesten trillen. Tegelijk klinkt er gegil vanaf de zolder, als van een varken dat naar de poorten van het slachthuis wordt geleid. De Snor krimpt in elkaar, werpt een blik naar zijn kompanen. Die zeggen niets, staan als versteend naar hun schoenen te staren. De Snor ijsbeert heen en weer tussen de tafel en het raam. Als zijn mobieltje zoemt grist hij het uit zijn binnenzak.
‘We moeten weg,’ zegt hij opeens gehaast. ‘Een klus verderop. Ik geef je nog één kans, beste man. Straks komen we terug. En dan heb je alles, begrepen?’
Voor het eerst deze avond grijnst de Snor, geforceerd stoer. Zijn mond hangt er scheef van. De twee anderen zetten vanachter hun bivakmuts de donkerste ogen op die ze kunnen.

De wind is gaan liggen, gelukkig. Er klinkt nog wat gerommel in de verte, afgewisseld met af en toe het licht van een bliksemflits. Hetzelfde tegelpad, dezelfde buitendeur met het opschrift ‘Verboden toegang’. Binnen durft hij het licht niet aan te doen, bang om door de buren ontdekt te worden. Hij weet hoe ze zijn, halen om het minste of geringste de politie erbij. Links aan de wand hangt het bord dat zijn vader daar een keer aan de muur heeft gespijkerd. Op de tast voelt hij naar het sleuteltje. Nee, natuurlijk niet.
Hij draait zich om, sluit met een zucht de buitendeur. Het schiet niet op. Een huizenblok verder pakt hij zijn fiets uit de bosjes vandaan. Het beloofde geld heeft hij niet, ook geen sieraden waar ze genoegen mee zullen nemen. Stom dat hij in de kroeg had opgeschept over de erfenis van zijn ouders. Natuurlijk, hij was dronken. Maar om dan luidkeels te roepen dat hij vanaf nu een rijk man is en dat er meer dan een ton aan cash geld in de kluis van hun leegstaande huis ligt. Tja, dat was niet slim. Kleine boeven hebben grote oren. Zeker als ze een snor hebben.
De witte Peugeot bestelwagen staat er nog. Hij had niet anders verwacht. De situatie vraagt een andere aanpak. Niet in de lijdende vorm blijven hangen, een weg uit de tangconstructie zien te vinden. De handelingen opvoeren, naar de climax toewerken. In de tegenwoordige tijd blijven, dat geeft meer vaart. Het einde zal volgen, een verlossend einde voor hem en zijn geliefden.
Deze keer belt hij niet aan. Hij loopt om het huis heen naar de achterdeur. Die zit zoals gewoonlijk niet op slot. Hij sluipt de gang door, opent de deur van de meterkast. De aardlekschakelaar, die moet hij hebben. Ja, het werkt. Eén klik en het hele huis is pikkedonker. Vanuit de huiskamer klinkt een schreeuw. Het is Sterre die om haar moeder roept. Sem bedenkt zich geen moment, hij kent de weg hier. In volle sprint rent hij de gang door en trekt de kamerdeur open. Op goed geluk raakt zijn vuist een hoofd, terwijl zijn voet de ene trap na de andere uitdeelt. Stoelen worden omvergekegeld, Sem buitelt over de grond, hij zet zijn tanden in een of ander lichaamsdeel, er klinkt gevloek en gescheld, nog meer klappen volgen, gerinkel van glas, snelle voetstappen, de voordeur die hard dichtslaat. Daarna, een startende motor, gierende banden.
Eerst stapt Sem, heel rustig nu, weer naar de meterkast. Eenmaal terug in de nu verlichte kamer storten Michelle en Sterre zich in zijn armen. Hij voelt tranen door zijn hemd heen, wanneer ze zich tegen zijn borst aan drukken.
‘Is het nu voorbij?’ vraagt Michelle tussen het snikken door.
‘Ik denk het wel,’ zegt hij.
Zijn hand streelt Michelle over haar rug, aait Sterre over haar hoofd. Beiden kijken nog altijd angstig om zich heen. Michelle schopt wat scherven van de grote vaas opzij, pakt haar dochter bij de hand, neemt haar op schoot.
‘Het komt allemaal goed, dat beloof ik,’ besluit hij.
Nog een uur heeft hij. Om twaalf uur precies is de deadline. Dan moet de kopij ingeleverd zijn.