Het onderwijs in Nederland holt ieder jaar meer achteruit, hoor je veel deskundigen zeggen. Dat klopt als je kijkt naar de PISA-resultaten. PISA is een internationaal vergelijkend onderzoek dat de kennis en vaardigheden van 15-jarige leerlingen test op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. Daarnaast meet PISA het welbevinden van de leerlingen. Nederland zit sinds 2018 onder het gemiddelde van de 15 gemeten EU-landen, waarbij opgemerkt dient worden dat vooral de jongens het hier niet goed doen. Hun leesvaardigheid is zo laag dat 15 % van alle leerlingen als laaggeletterd beschouwd kan worden. Hetgeen in de praktijk betekent dat ze eenvoudige handleidingen of bijsluiters niet begrijpen. Maar het welbevinden van de 15-jarigen in Nederland is dan weer het hoogst.
Kijk je echter naar de IJSO-resultaten van Nederland, dan scoren we internationaal en zeker in Europees verband al jaren hoog. De IJSO (International Junior Science Olympiad) is een wedstrijd op het gebied van science (biologie, natuurkunde en scheikunde) voor havo- en vwo-leerlingen van 15 jaar of jonger. Afgelopen olympiade in december 2021 waar 55 landen aan deelnamen haalden maar liefst vijf Nederlandse leerlingen een bronzen medaille. Een unieke prestatie.
Dit verschil in PISA-resultaten en IJSO-resultaten is eenvoudig te verklaren uit de manier waarop er in het algemeen in Nederland wordt lesgegeven. Minder op directe kennis gericht, meer op begrip en inzicht, waarbij de eigen creativiteit in onderzoek en meningsvorming gestimuleerd wordt. PISA meet met name directe kennis, IJSO vraagt veel meer creativiteit en zelfstandigheid van denken. Kennelijk is onze open manier van lesgeven, waarbij leerlingen de ruimte krijgen om een eigen mening te vormen en de afstand tussen docent en leerling relatief klein is, succesvol bij het toepassen van ingewikkelde vraagstukken en hapert het bij ons aan ‘het echte stampwerk’.
Vergelijk dat eens met het onderwijs in landen als België en Frankrijk. Leerlingen hebben daar weinig te zeggen, de autoriteit van de docent is haast onaantastbaar, braaf feiten uit het hoofd leren is belangrijker dan kritisch zijn. Een eigen mening wordt daar niet getolereerd. Qua kennis scoren deze landen het hoogst, qua creativiteit het laagst. In Nederland gaat het er in de klas vaak rommelig aan toe, is er veel eerder sprake van ordeproblemen, zijn leerlingen brutaler, maar tegelijk opener, kritischer en meer eigen. Ze krijgen veel meer ruimte om hun persoonlijkheid te vormen. Waarschijnlijk is dat een van de redenen waarom 15-jarigen in Nederland volgens hetzelfde PISA-onderzoek het gelukkigst van de wereld zijn.
Ons onderwijs kenmerkt zich zoals gezegd door de dynamiek in het klaslokaal. Een mooi gegeven, maar dat neemt niet weg dat de basis van taal en rekenen van 15-jarigen vaak ondermaats is. Daar valt heel wat winst te behalen. Op de basisschool zou daar veel meer aandacht aan geschonken kunnen worden. Sommige kennis moet er gewoon ingestampt worden, zoals de tafels met rekenen, het omzetten van bijvoorbeeld m2 naar cm2 (juist ja, een factor 10.000), of het goed spellen van de werkwoorden (de regels voor een d of t).
Maar ja, hoe hou je een les levend en stamp je ogenschijnlijk saaie stof er in? Dat is het spannende van lesgeven, daar een balans in te vinden. Een ervaren en betrokken leerkracht doet dat vanuit een soort intuïtie. Die voelt aan wanneer een groep of een individuele leerling de aangereikte stof begrijpt of niet. Daar speelt ie op in. Dat kan op vele manieren. Door het stellen van vragen, door het vertellen van een anekdote of het geven van een praktijksituatie, of door tussentijdse humor zodat de leerlingen even kunnen ontspannen.
Zelf noem ik dat het ademhalen tijdens een les. Intensief luisteren en proberen de uitleg te volgen is voor de leerlingen een inademen. Afhankelijk van het niveau houdt een leerling dit kort of iets langer vol. Na pakweg 10 of 15 minuten is er een grens bereikt. De leerling zit ‘vol’. Belangrijk is dat ie even kan uitademen. De leerkracht kan hiervoor zorgen door het maken van een grapje, iets te demonsteren (iets fysieks, op het bord of via de beamer), door de klas aan het werk te zetten met zelf te maken opgaven, of door een korte pauze in te lassen. Dat de leerlingen dan even met elkaar kletsen is niet erg. Ondertussen kan de docent vragen stellen die relatief gemakkelijk te beantwoorden zijn of uitweiden met een persoonlijke anekdote. Waarna de leerkracht, zodra de klas op adem is gekomen, weer verder gaat met zijn (veelal klassikale) uitleg. Maar ook weer, niet te lang, de klas de gelegenheid gevend op tijd weer ‘uit te ademen’. Enzovoorts.
Dit levend houden van een les is essentieel voor goed onderwijs. Een ander onderdeel is de fysieke inspanning die met goed onderwijs gepaard moet gaan. Hiermee bedoel ik, spieren moeten in beweging komen zodat het lichaam wordt aangesproken. Het lichaam heeft een beter geheugen dan onze hersenen, dit is algemeen bekend. Wat jouw lichaam eenmaal kan, vergeet ie zijn hele leven niet meer. Denk aan fietsen of zwemmen, als je dat jarenlang niet doet, pas je het zo weer toe zodra dat nodig is. Vergelijk dat met woordjes uit je hoofd leren. Als je deze niet om de zoveel tijd blijft toepassen ben je al je kennis na een paar jaar kwijt.
Het beste is leerlingen de uitgelegde stof met de pen van het bord over te laten schrijven in hun schrift. Juist die fysieke inspanning zorgt ervoor dat er ‘hersensporen’ in het kinderbrein worden aangelegd. Ikzelf spreek van weggetjes die verbreed worden tot wegen, tot er uiteindelijk brede snelwegen in het hoofd zijn aangelegd. Hoeveel sneller ga je dan van A naar B. Oftewel, hoeveel sneller snap je een ingewikkeld probleem.
Iets begrijpen betekent ook letterlijk iets vastpakken: niet voor niets leren kinderen in vrijwel alle culturen rekenen met hun vingers. Dat geldt ook voor taal: door te schrijven prenten ze woorden in hun hoofd. Door die opnieuw samen te stellen uit afzonderlijke letters die ze aandachtig op moeten schrijven zetten ze allerlei hersengebiedjes aan het werk. Klikken met de muis of domweg copy-pasten zijn veel passievere handelingen. Kennis wordt dan oppervlakkiger in de hersens opgeslagen. Dat gebeurt ook bij alleen maar luisteren of bij het zien van een handig in elkaar gedraaide PowerPoint. Natuurlijk, voor een docent is het een groot gemak. Eenmaal gemaakt kan hij ieder jaar dezelfde PowerPoint tevoorschijn halen. Als naslagwerk kan het zijn functie hebben, als klassikale uitleg zal het weinig beklijven.
Verder, die zogenaamde 21st century skills waar veel onderwijskundigen het over hebben, hoe belangrijk zijn die? Overdreven gerichtheid hierop zorgt vaak voor gemakzucht. Informatie via internet is altijd toegankelijk. ‘Wie zich niet druk hoeft te maken dat hij iets moet onthouden, slaat kennis ook minder goed op,’ zegt wetenschapper Manfred Spitzer, schrijver van Digitale dementie - hoe wij ons verstand kapot maken. Een ontluisterend boek dat toen het in 2014 uitkwam insloeg als een bom. Hij waarschuwde voor de negatieve gevolgen van het veelvuldig gebruik van I-pads en andere digitale middelen. In zijn boek haalt hij zo’n vierhonderd wetenschappelijke onderzoeken aan. Allemaal wijzen ze in dezelfde richting: beeldschermen staan goed leren en een gezonde ontwikkeling in de weg.
Ikzelf zeg, soms kunnen computer, laptop of smartphone hun nut hebben, maar dan alleen als opzoek- of naslagwerk. Niet om standaard op of mee te werken. Het blijkt ook dat sinds Chinese kinderen veelvuldig op hun laptop de letters typen in plaats van met de hand opschrijven, hun gemeten intelligentie achteruit is gegaan. Intelligentie is ook geen vast gegeven, je kunt die ontwikkelen door oefening en volharding. Tot een bepaalde hoogte natuurlijk.
Als laatste, steeds meer kinderen krijgen tegenwoordig het label dyslexie opgeplakt. Ook dit tekent onze tijd. Volgens Anna Bosman, expert in het onderzoek naar dyslexie, is er geen fysieke aanleg in de hersenen waar dyslexie aan gekoppeld kan worden, maar gewoon een gebrek aan oefening in taal tijdens de basisschoolleeftijd. Met andere woorden, dyslexie bestaat niet. De ene leerling heeft meer aanleg voor taal dan de andere. Die met een mindere aanleg moet gewoon harder en vaker oefenen om de taalvaardigheden onder controle te krijgen.
Het is de gemakzucht van leerkrachten en ouders enerzijds en de aanwezigheid van bureautjes die hier veel geld aan verdienen anderzijds, dat op dit moment 17 % van alle schoolgaande kinderen in Nederland een dyslexieverklaring hebben. Waarmee ze dus 20 % toetstijd-verlenging krijgen, met een flinke voorsprong op leeftijdgenoten die wel in tijdnood komen. Dat voelt als behoorlijk oneerlijk. Alsof ze later in hun werk ook 20 % extra tijd krijgen om bepaalde werkzaamheden te verrichten.
Bij elkaar genomen, er kan binnen het onderwijs in Nederland veel harder gewerkt worden, met veel meer aandacht voor de basis van taal en rekenen en sommige feiten. Maar zonder dynamiek in de klas, dat is een continue interactie tussen leerkracht en de klas, alsmede tussen de leerkracht en de individuele leerling, alsmede tussen de leerlingen onderling, zal de opgedane kennis weinig beklijven. Levend onderwijs, dat is en blijft de uitdaging, los van alle digitale ontwikkelingen. Die zijn maar bijzaak.
Elke les is anders, voor zowel docent als leerling. In het moment zelf zitten, improviseren vanuit een gedegen ondergrond, het maakt lesgeven ieder uur weer tot iets spannends en uitdagends. Lesgeven is een vak, misschien wel het mooiste en meest dankbare dat er is.