Afgelopen maandagochtend las ik, op bezoek bij een vriend, in dagblad Trouw een interview met de filosoof Martijn Meijer over het begrip ‘genot’ in onze hedonistische tijd. Zijn scherpe visie prikkelde mij. Hij ventileerde boude uitspraken als: “Bier is uitgestelde frustratie” en “Wie afziet van genot, kan pas echt genieten”. Dat sprak mij aan.
We willen genot, denken in alle overvloed die tegenwoordig aanwezig is, er recht op te hebben, maar het bevredigt nooit helemaal. Integendeel, nu we door alle vrije tijd en grotere financiële mogelijkheden meer zouden kunnen genieten dan ooit tevoren, en het haast een plicht lijkt om continu genot na te streven, lijken we steeds ontevredener te worden. Martijn Meijer komt dan ook tot de conclusie: het genot is een illusie.
Later die middag kocht ik zijn boek De droom van het genot. Waarom ons verlangen nooit bevredigd wordt. De afgelopen dagen las ik het uit.
In de eerste hoofdstukken benadrukt hij vanuit verschillende invalshoeken dat het genot dat mensen ervaren louter schijn is. Mensen maken zichzelf wijs dat ze genieten, aangestuurd door de consumptiemaatschappij die ons oproept steeds meer te willen, om steeds meer plezier uit ons leven te halen. Offers brengen of beperkingen accepteren is er niet langer bij. Nee, het goede leven is een hedonistisch leven geworden. Genieten zullen we, tot we erbij neervallen. Maar het probleem is dat we onszelf in de weg zitten als we genot tot doel van ons handelen maken. Des te harder we ernaar streven, des te verder raakt het uit zicht. Dat geeft genot iets ongrijpbaars, ook voor de filosoof die het probeert te begrijpen en te omschrijven.
Genot heeft dikwijls een verplichtend karakter. Wie in een café weigert mee te drinken met zijn vrienden wordt al gauw als ongezellig ervaren. De eenzame genieter is kwetsbaar vergeleken bij het duo of trio dat luidruchtig verbroedert in het gedeelde genot. Het wordt haast als verraad gezien als je niet meegeniet. Toch, benadrukt Meijer, is degene die afziet van wat de buitenwereld van hem verlangt, juist eerlijk en oprecht. Hij blijft bij zichzelf. Vergelijkbaar met het beeld van de cynicus dat de Griekse filosofen rond de vierde eeuw voor Christus daar aan gaven. De cynicus heeft genoeg aan zichzelf, hecht slechts belang aan het minimale dat noodzakelijk is om te leven; de rest beschouwt hij als overbodige luxe die zijn innerlijke rust verstoort. De cynicus is de nee-zegger bij uitstek.
We leven in een tijd van grote overvloed. Bijna alles wat we op materieel gebied willen hebben, ligt binnen ons bereik. Maar paradoxaal constateren we; hoe groter de overvloed, hoe groter het onbehagen. Onder overvloed kun je ook beschouwen de wereld waarin we leven met te veel prikkels, te veel informatie, te veel producten, te veel amusement, te veel lawaai, te veel mogelijkheden, te veel calorieën en te veel geld. Mensen zijn niet gebouwd om binnen deze overvloed te functioneren, gewend als we al duizenden jaren waren om met louter schaarste om te gaan. Dat maakt het vermogen om te genieten ‘bewerkt’. Er is te veel van het goede. We gaan onszelf te buiten aan de overvloed die ons wordt aangereikt. Nee zeggen en zich onthouden is slechts voor een enkeling weggelegd.
Een filosoof die zich veel met het begrip genot heeft beziggehouden is Schopenhauer. Een uitspraak van hem is: ‘Naarmate de genietingen in aantal toenemen, neemt de gevoeligheid ervoor af: dat waaraan we gewend zijn wordt niet meer als genot ervaren.’ Hij constateert dat het vermogen om te lijden veel groter is dan het vermogen om te genieten. Door af te zien van genot en comfort kweek je ook meer weerbaarheid. Het maakt je sterker, waardoor je op termijn in staat bent juist meer van het leven te genieten.
Schopenhauer benoemt verder dat het idee dat we bestaan om gelukkig te zijn een dwaling is. Hij beschouwt het lijden als onze ware bestemming. Het hoogst haalbare is om niet ongelukkig te zijn. Genot is slechts de afwezigheid van pijn. Het leven is er niet om genoten, maar om doorstaan, volbracht te worden.
De Duits-Amerikaanse psycholoog en filosoof Erich Fromm onderscheidt, in navolging van Plato en Aristoteles, lagere en hogere genoegens. De lagere genoegens komen voort uit schaarste. Er wordt een tekort gevoeld dat spanning veroorzaakt, waardoor we op zoek gaan naar bevrediging. Als het doel bereikt is, verdwijnt de spanning en ontstaat er een kortstondig geluksgevoel. Bij hogere genoegens is er geen sprake van een tekort, maar juist van een surplus aan energie dat beschikbaar is nadat de basale behoeften vervuld zijn. Denk aan het beoefenen van kunst, van het opgaan in de natuur of tijdens een intiem gesprek met een geliefd iemand.
Schopenhauer zag het genot als een fata morgana. Je denkt dat het er is, maar zodra je dichterbij komt is het verdwenen. Ook de Italiaanse dichter en schrijver Leopardi deelde deze visie. Volgens hem is genot louter een verlangen, een gevoel waarvan de mens zich in gedachten een voorstelling maakt, maar dat hij niet echt ervaart. Dit gaat Martijn Meijer te ver. Hij stelt dat het niet te ontkennen valt dat er aangename sensaties in lichaam en geest kunnen optreden die als genot bestempeld kunnen worden. Hij introduceert het begrip metagenot; verhalen en fantasieën over genot die een zeker genotsgevoel opleveren. Zoals de bierdrinker die denkt dat het zo gezellig is om samen te drinken, dat het ambachtelijk gebrouwen is, specifiek voor mannen etc. Het is de verwachting vooraf die het beleefde genot oplevert.
Tussendoor besteedt Meijer veel aandacht aan de visie van de Franse psychoanaliticus Lacan. Deze verklaart, in navolging van Freud, dat de mens als kind de eenheid die hij met zijn moeder beleeft, verbroken weet wanneer hij ouder is geworden. Dat doet een onbestemd verlangen optreden. Hij wil terug terug naar dat gevoel van eenheid. Voor Lacan is genieten geen greep naar wat je begeert, maar een overgave. Het is iets passiefs; het is niet iets wat je doet, maar wat je ondergaat, wat je overkomt.
De maatschappelijke druk om te genieten is sterk in onze tijd. Geniet ervan, is een veel gebezigde uitspraak. Genieten is ook geworden tot een statussymbool, een bewijs van persoonlijk succes. Kijk maar in de bladen en op social media. Overal lachende en gelukkige gezichten. Toch bestaat er volgens Meijer in zijn slotconclusie zoiets als het ware genot. Dat is wanneer de mens externe invloeden negeert en zich concentreert op het genietende subject en zijn ervaring. Genot is dan de ongeremde ontwikkeling van een activiteit die erop gericht is zichzelf maximaal te ontplooien. Bijvoorbeeld het plezier dat je kunt beleven aan het beoefenen van kunst of aan het oplossen van een probleem. Genot is hier een vitaliteit die zichzelf wil uitdrukken in een activiteit.
Volgens Paul Moyaert is genieten allereerst een teken van gezondheid. Er is sprake van een overvloed die zich wil uitleven. Het is iets wat van binnenuit ontstaat, een soort innerlijke kracht die zich richt op objecten en personen in de buitenwereld. Zoals Aristoteles zou zeggen: ‘Genot vervolmaakt een activiteit.’
Genieten heeft volgens diezelfde Moyaert te maken met zelfverlies. Je gaat op in iets groter dan jijzelf. Je zegt om die reden dan ook niet: ‘Ik geniet.’ Juister is dit te benoemen als: ‘Het geniet in mij.’
Deze laatste opsommingen: wat een contrast met het begin van het boek, denk je als lezer, waar het genot als een illusie wordt gezien. En ook met de titel van het boek, die toch iets heel anders suggereert. Meijer besluit dan ook in zijn laatste opmerkingen tot een soort van middenweg te komen. Hij houdt een pleidooi voor een mateloos genieten. Huh? Mateloos? Bedoelt hij hier niet gematigd genieten? Hij refereert aan de slogan: 'Geniet, maar drink met mate.' Wel met je vrienden in de kroeg een paar pilsjes drinken, maar niet zoveel dat je in een roes terecht komt en de volgende dag een kater hebt. Zoiets. Even verderop legt hij dit anders uit: zoek niet je genot in de buitenwereld, maar vanuit een innerlijke bron door te scheppen, een ander iets te schenken, in de vorm van speelse en creatieve daden. ‘Genieten wordt dan een mateloze dans met het onbekende.’
Tja, denk ik dan, wat is nu precies je visie. Ik mis de scherpte van de uitspraken in het interview, zoals dat bier een uitgestelde frustratie is. Het boek is onderzoekend, filosofisch, jawel. Maar er valt weinig vaste lijn in te ontdekken. Het zwalkt een beetje heen en weer tussen verschillende visies, zonder een duidelijke eindconclusie. Het is aftastend en voorzichtig. Te voorzichtig, wat mij betreft. Jammer.
Martijn Meijer - De droom van het genot. Waarom ons verlangen nooit bevredigd wordt, Uitgeverij Ten Have, 2024