De dichtbundel Virgula van Sasja Janssen is bekroond met de Awater poëzieprijs 2021 en was genomineerd voor de Ida Gerhardt Poëzieprijs 2022 en de Herman de Conninckprijs 2022.
Alom lof dus. Met andere woorden, iedereen die zich maar een beetje met moderne poëzie bezig houdt, kan niet om deze bundel heen.
Het is geen bundeling van losse gedichten, maar betreft één specifiek thema dat op elke bladzijde terugkomt, Virgula. Ofwel in gewoon Nederlands: komma. De komma wordt toegesproken, aangeroepen, de ene keer als een vertrouwde metgezel, een andere keer als een duivelin. Het is Virgula voor en Virgula na. Steeds met een hoofdletter!
Toen ik de dichtbundel voor de eerste keer las, een beetje vluchtig, viel mij de hoogdravende taal op. Dat als eerste. Ik ervoer dat gedoe rondom die Virgula als tamelijk vergezocht, ver weg van de ‘gewone’ wereld, als overdreven zelfs. En de beelden, die tuimelden werkelijk over mij heen, ik zat al snel vol, kon op een gegeven moment de inhoud nauwelijks tot mij nemen. Een regel als ‘ik moet het paard nog leren zwemmen’ riep zoveel vragen op dat ik er haast gek van werd. Maar goed, dat was bij een eerste keer lezen.
Toen we de bundel in ons dichtersgroepje bespraken, werd ik gedwongen dieper in de teksten te duiken. Het was wonderlijk, samen ontdekten we de ene na de andere prachtige beeldspraak, het geheel ging leven, we zagen verbanden, vooral met de toevoeging van gebeurtenissen uit haar persoonlijke leven. Die kende ik eerder niet. Ik had het gevoel bezig te zijn een geweldige schat op te graven, eerder nog verstopt onder toegedekte grond. Het hield niet op, het graven werd intenser, haast verslavend. We wilden steeds meer lezen, verder gaan, al tuimelend en weer opstaand. En we moesten het paard nog leren zwemmen. Kortom, we waren er nog lang niet.
Eenmaal thuis dacht ik er verder over na. Ik las verschillende recensies, allemaal lovend natuurlijk, maar mijn eigen beleving was anders. Evenzeer lovend, maar anders gericht, merkte ik. Allereerst de titel: Virgula. Ik kende het woord niet. Een mengeling van de woorden virgo (= maagd) en vulva (= vrouwelijk geslachtsdeel), lijkt het. Een vreemde combinatie, dat was wat er in me opkwam. Maar goed, Virgula is Latijn voor komma. Die komma is dus belangrijk, sterker, de komma draagt de hele bundel.
Wat doet een komma? Die verbindt verschillende zinsdelen met elkaar. Na een komma volgt er nog altijd een volgende zin. De komma als verbindingsteken, als teken van het doorgaande leven ook. Maar iets als een komma aanroepen of toespreken is te banaal voor poëzie. Dat klinkt niet verheven. Virgula is veel mooier, afkomstig ook uit een dode taal, het Latijn. Het is een woord van vroeger. Het staat min of meer buiten ons, of boven ons zo je wilt.
Oké, Virgula als de verbinder, waar doet dat aan denken? Voor mij aan religie, het besef dat er meer is dan een platte aarde waarop we alleen maar consumeren en onszelf als beesten voortplanten. Religie is afgeleid van het werkwoord religare, dat verbinden betekent. Aha, Virgula opgevat als een soort hoger wezen, tot wie de ik-persoon zich wendt, dat geeft andere inzichten. En ineens vallen de dingen (voor mij althans) op een rijtje.
De bundel Virgula van Sasja Janssen is niets minder dan een geschrift van een dichter die te midden van onzekerheid, wanhoop en ellende steun zoekt. Steun bij datgene dat boven het alledaagse uitstijgt. In onze tijd noem je zo'n gezochte steun niet God, Jezus of Christus (of Allah of wie dan ook). Dat heeft afgedaan, die tijd van dit soort (naïeve) verering is voorbij. Wat een vondst om niemand voor het hoofd te stoten, de atheïsten onder ons niet, noch de ouderwets gelovige mens. De titel ‘Virgula’ geeft ruimte, geeft verwondering, precies waar poëzie voor bedoeld is.
Wanneer je de bundel van afstand beschouwt, zie je de strakke indeling van drie afdelingen en het aantal regels daarin. Een triniteit die vroeger als de basis van de Godheid zelf en van zijn schepping 'de mens' werd beschouwd.
En ja, we zien het terug in de drie afzonderlijke afdelingen. De eerste afdeling Virgula geheten, bevat zeven verzen. Op de eerste bladzijde al volgt een belangrijke ontboezeming:
ik schrijf je omdat je in mijn ooghoek bungelt
ik schrijf omdat je nooit antwoordt
ik schrijf je omdat je niet van stilstand houdt, net als ik
Prachtig en veelbetekenend hoe hier Virgula betekenis krijgt. Zelf krijg ik associaties met het nummer Prayer in C van Lilly Wood, waarin Yah (afkorting van Jahweh) ook steeds maar geen antwoord gaf (geen brief terugschreef).
Even verderop wordt er verwezen naar Genesis, het eerste Bijbelboek, wanneer de ik-persoon een dochter van Lot wordt genoemd en er over de ark van Noach wordt gepreekt. Vervolgens wordt er gesuggereerd dat de Heilige Schrift de ik-persoon eigen is. Maar er is angst, er is dreiging, want
we verwachten het ergste, een loodzwaar vierkant uit watergrijze lucht gesneden,
verzoek me niet, ik schrijf je in grote ernst, Virgula Virgula.
Overigens, even tussendoor, opvallend dat in de eerste twee regels de verleden tijd wordt gebruikt (‘… ik werd bezwangerd, zachtrood was hij, huilde ik van leven’) om daarna de hele verdere bundel (op ekele uitzonderingen na) alles in de tegenwoordige tijd te laten verlopen.
Terug even naar het begin, het allereerste begin van de bundel waar een gedeelte van het gedicht Visioen van Vasalis wordt geciteerd.
Soms zie ik in mijn droom verrijzen
uit mijn witte lakens, in het grijze
en dun-gesponnen ochtendlicht
uw witte schouders en gezicht.
Dit kun je interpreteren als de verschijning van een hoger wezen aan de ik-figuur. Niet fysiek zichtbaar, wel voelbaar aanwezig in een soort van droomtoestand. Heel veelzeggend dat de dichter dit als motief van haar bundel meegeeft. Alsof de invloed van de middeleeuwse mystica Hadewijch, voor wie de ontmoeting en eenwording met de alomvattende liefde (bij Hadewich Christus genoemd) centraal stond, hier al haar vleugels uitslaat. Zie Sasja Janssens laatste bundel Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica (uit 2024) waarin Hadewijch een paar keer uit de door haar beleefde visioenen (sec!) geciteerd wordt.
In het tweede gedicht van de eerste afdeling wordt het verschil aangegeven tussen de ik-persoon en haar zus: ‘bij haar schommelt Jezus niet haar kamer in’. En verderop onderwijst een meester haar over ‘de Laatste Dingen’. Een religieus besef (of is het haar opgedrongen?) was in haar jeugd kennelijk al vroeg aanwezig.
Vervolgens zien we de ik-persoon zich ontwikkelen, samen met een vriend naar exotische oorden op vakantie gaan, haar eerste seks beleven, boos worden op het leven, Virgula uitmaken voor ‘vrouw van de duivel’ en tenslotte aan het eind van het eerste hoofdstuk besluiten: ‘ik neem mijn waarheid onder mijn arm’, waarna ze tot de conclusie komt:
en dat elektriseerde mijn korte geluk, voor ik achter
de kathedralen verdween
Ook hier opnieuw verleden tijd, alsof het achter haar ligt. Alsof ze afscheid heeft genomen van haar geloof in die hemelse vader, in haar Virgula.
De tweede afdeling: ‘Ik roep je aan’
Het is een aangrijpend stuk, heel persoonlijk, vol herinneringen, vol wanhoop en eenzaamheid, het gevoel afgewezen te worden. De ik-persoon redt het niet alleen, ze heeft hulp nodig. Hulp van bovenaf, hulp van Virgula. Er komen veel dieren in voor: kauwen, honden, een stier, koeien, een kat, een merel, spinnen. En ook veel natuur, een hazelaar, lavendel, kastanje, gras. Tezamen roepen ze het beeld op van de omgeving waarin de ik-persoon is opgegroeid, met alle verwarring van dien, getuige ook het riviertje de Aa dat twee keer wordt genoemd.
Wat mij het meest trof is dat ze door niemand gezien wordt:
ook hij ziet mij niet staan, terug
ga ik naar mijn geboortehuis.
Terug naar af dus. En daar is het één bak ellende. Er wordt een borst afgesneden om dichter bij haar hart te komen. Oei, heftig. Ze vermoordt een merel, blijft om Virgula roepen, voor de derde keer zelf, staat er. Maar
mijn hart is kaal
en kun je niet meer aanschrijven.
In het laatste zevenregelig gedicht van afdeling twee lijkt ze het dan toch weer goed te maken met haar aangeroepen Virgula:
en mijn stem wordt lichter
tot het enige wat overblijft is of jij mij verstaat en
mijn lege borst zal vinden.
De derde afdeling, weer Virgula geheten, begint veelzeggend:
de ochtend is een wond maar krijgt pas geest wanneer jij komt
De geest die het nieuwe begin (de ochtend) leven geeft, een toekomst biedt. En even verder:
de ochtend valt met sterrenstof in mijn mond
Maar er dreigt gevaar, ‘de slang op mijn bot’, ‘de spionnen van het plafond’, culminerend in:
begraaf me in de middag niet, duivelin,
Virgula.
Wat volgt is een ontluisterend relaas van onmacht en pijn, gekoppeld aan persoonlijke omstandigheden als dat haar nieuwe man een dode vrouw heeft (zijzelf dus met die afgesneden borst), de drie kinderen van de man, de zoon van haarzelf, en wat ze wil:
de hete ganzen terugschreeuwen naar de Kostverlorenkade
Maar ook de uiteindelijke tragiek:
Virgula hield ons bij elkaar, maar we zijn verlaten
en houden ons niet stil
Het is voorbij. We zijn verlaten. God is dood, denk ik dan, in navolging van Nietzsche.
Dit is hartverscheurende poëzie. Rauw en kwetsbaar. Hard en zacht. En steeds weer, vol overgave. Als een vloedgolf word je erin meegesleurd. Wanneer je jezelf eenmaal erin hebt ondergedompeld, is er geen ontkomen meer aan.
Die lyrische overgave aan het leven, dat vind ik het meest kenmerkende van de bundel. De overgave aan de prachtige taal in al zijn vormen, aan de rijke beelden, aan de zo herkenbare wanhoop en onrust die het leven met zich meebrengt.
Steeds diep persoonlijk, steeds oprecht zoekend, tastend, vragend. De hele omgeving erin betrekkend, de natuur, dieren, geliefden. Het is om eindeloos in op te gaan, meezingend op het ritme, op de klanken van taal en beelden. Ook al begrijp je misschien niet wat alles betekent. Dat is niet belangrijk. Geef je als lezer eraan over, als bij muziek, waar je je ook niet afvraagt wat het voorstelt. Dan gaat het resoneren, leven. En leven doet het!
Hulde aan de dichter, hulde aan de dichtkunst, hulde aan Virgula!