Hoofdbanner

Het huis bleek stenen

Het huis bleek stenen om een weke
door gewenning vreselijk vergeten

binnenkant waar wij dacht ik altijd
zojuist uit ons werk waren verschenen

of uit iets donzigs waren opgestaan
tussen stralende ramen terwijl de muren

blind waren de gangen talloos
het zwart steeds dieper in de voegen

van de gevel waarachter wij alsof het
nu was leefden alsof dit ons leven was.

Ik weet nog waar ik was toen het begon.


Esther Jansma (1958 - )


Esther Jansma is onder andere de schrijfster van het sublieme Picknick op de wenteltrap uit 1997, een honderdtal korte poëzieachtige notities geschreven vanuit de beleving van een zesjarig kind. Ik schreef er eerder over, lees hier.
Bovenstaand gedicht stamt uit haar bundel Eerst uit 2010. De titel is gelijk aan de eerste vier woorden in de eerste strofe.
Het is een raar begin (en ook een vreemde titel). Het huis bleek stenen klinkt alsof er een welluidende zin in elkaar is gedrukt, iets wat oorspronkelijk Het huis bleek uit stenen te bestaan had kunnen heten. Maar dit is poëzie, geen proza. Juist dit ogenschijnlijk onhandig geformuleerde Het huis bleek stenen roept vragen op, intrigeert, maakt nieuwsgierig.
Het woord ‘bleek’ geeft aan dat er een verwachting was die niet uitkwam. Waar dient een huis voor? Bescherming te bieden, een gevoel van geborgenheid te geven. Kennelijk wordt hier niet aan voldaan.

Het huis bleek stenen om een weke
door gewenning vreselijk vergeten

Deze eerste strofe komt meteen binnen. De stenen zijn hier een omhulsel van een vreselijk geheim, lijkt het. Door gewenning vergeten, dat ook  nog. Het is er, maar het wordt weggemoffeld in het geheugen van de ik-figuur, misschien omdat de herinnering te pijnlijk is? Het is ook nog een keer kwetsbaar, getuige het woordje ‘weke’. Let ook op al die e-klanken in deze eerste strofe. Lees het hardop voor jezelf, dan merk je hoe de ee als geschreeuw vanuit je onderbuik tegen de trommelvliezen van je oren tekeer gaat.

binnenkant waar wij dacht ik altijd
zojuist uit ons werk waren verschenen

De tweede strofe zet ons als lezer op een geheel ander spoor. Het effect van het enjambement (= regelafbreking) is bijzonder effectief. Het gaat om de vergeten binnenkant van de ‘ons’ (kennelijk de kinderen van het gezin), tegenover de verharde buitenkant, de stenen. Een weke binnenkant, gevoelig tot op het bot, dat elke dag opnieuw als een vanzelfsprekende oorsprong zichtbaar is (uit ons werk waren verschenen).

of uit iets donzigs waren opgestaan
tussen stralende ramen terwijl de muren

Of dat die binnenkant, gaat het verder, uit iets donzigs is opgestaan. Alsof ze uit een ei zijn gekomen, de kinderen van het gezin, dat er een moederkloek is die hen heeft uitgebroed. Het klinkt lieflijk opeens, maar schijn bedriegt natuurlijk. Dat donzige beklemtoont juist het weke en gevoelige, de kwetsbare binnenkant, tegenover de hardheid van de buitenkant (de stenen) waaruit het huis (de jeugd, de opvoeding) bleek te bestaan.
Tussen stralende ramen nog wel. Alsof er naar buiten toe alleen maar blijdschap en vrolijkheid tentoon wordt gespreid, als in een toneelstuk. Het leven als één groot feest. Maar de strofe gaat verder: terwijl de muren…

blind waren de gangen talloos
het zwart steeds dieper in de voegen

Ja, van binnenuit gezien is het kommer en kwel. Blinde muren, zonder doorgang dus, zonder een mogelijkheid om naar buiten te treden. De gangen talloos: het is doelloos dwalen op zoek naar een deur die tot bevrijding kan dienen. Het zwart steeds dieper in de voegen: de ellende die steeds dieper tot in de ziel van de kinderen van het gezin dringt, denk je voor even.

van de gevel waarachter wij alsof het
nu was leefden alsof dit ons leven was.

Weer dat effectieve enjambement. Het zijn de inktzwarte voegen van de gevel, van de buitenkant dus, die voor de buitenwereld steeds meer zichtbaar worden. Het gaat niet goed in dat gezin, zoiets is wel duidelijk. Maar de kinderen denken dat het zo hoort, dat dit hun leven is, er is de gewenning uit de eerste strofe, en hier het gevoel dat achter die harde en donkere buitenkant (de stenen, de gevel met zwarte groeven) het nu eenmaal zo is: alsof dit ons leven was.

Ik weet nog waar ik was toen het begon.

De laatste strofe, slechts één regel. Het zorgt voor een schok, zet het voorgaande ineens in een perspectief. Kennelijk is er iets gebeurd, iets onoverkomelijks ergs binnen het gezin, een traumatische ervaring van de ik. Het is gissen wat tot deze bewustwording heeft geleid. Het wordt niet benoemd, dat maakt het des te schokkender. Er is een tijd voor en een tijd na dit gebeuren. Zoals met elke schokkende ervaring: je weet precies waar je was toen het gebeurde. Wat een krachtig einde van een schrijnend en onheilspellend gedicht over de onveiligheid die je als kwetsbaar kind kunt ervaren in een gezin waar warmte en gemeende aandacht ontbreken. Vragen worden niet beantwoord, de lezer mag zelf invullen hoe hij dit leest.

Ikzelf moest denken aan het boek begin jaren tachtig van de vorige eeuw waar ik toentertijd van onder de indruk was: Het drama van het begaafde kind van Alice Miller. Het gaf mij een nieuwe kijk op de relatie tussen ouders en hun kinderen. Maar ook gaan mijn gedachten vooruit, naar de ronduit indrukwekkende bundel De spronglaag uit 2022 van de dichteres, van heel recent dus, waar dit gedicht een vooruitloper van lijkt te zijn. Lees maar eens het volgende gedicht uit deze bundel.


Er was eens een zij die een het had

Ze mocht het weer slaan van zichzelf.
Ze denkt dat het een hersenschudding heeft.

En ja, de klappen lieten er van alles in achter:
een dreinend gefluit,
een beschamend hoge gil
en meer van die rui waarop het geen antwoord kan geven.

En nee, het heeft geen kapotte kop, het leeft nog.
Sterker nog: het staat op.

Heeft het de oerknal ervaren?
Was dit het begin van een menswording?

In elk geval weet het nu dat de tijd bestaat.
In elk geval weet het nu dat de ander bestaat.
Er is een ervoor en een erna.

Soms denkt het aan blauwe aquariumvissen.
Die zwemmen en zwemmen en zwemmen maar
binnen voor hen onkenbare grenzen.


Wie hier niet door geraakt wordt, heeft een hart van steen, zeg ikzelf, of een al te diep zwart in de eigen groeven van het leven laten zakken. De tijd is voortgegaan, Het huis bleek stenen heeft een ontluisterend, beklemmend en stil makend vervolg gekregen. Ons als lezers rest ons alleen nog uit te ademen, bij te komen nadat het laatste woord geklonken heeft: een diepe ontroering.

  • 0 # Margo van Stratum 23-sept-2022 @17:40
    He Fred,

    Inderdaad treffende gedichten. In elk geval deze. Je voelt de regels echt resoneren.

    Uit iets donzigs opgestaan. Je voelt het zachte, maar ook wat onheilspellends al, ja zoals jij aangeeft. Niet helemaal donzig. Ja, en die voegen met dat zwart. Brrrrrr, dieper zwart kan zowat niet bestaan, zo lijkt het.

    Ik ga meer van haar lezen.
    Antwoorden | Antwoorden met citaat | Citeer
    0 # Fred 23-sept-2022 @18:36
    Resoneren, een mooi woord. Zoiets doet het, ja. In feite resoneren we natuurlijk allemaal. Het ene moment meer dan het andere. "Je bent niet in de wereld, de wereld is in jou", las ik vandaag. Al resonerend, voeg ik er zelf aan toe ;)
    Antwoorden | Antwoorden met citaat | Citeer
    0 # Hans Puper 18-sept-2022 @16:40
    Beste Fred,
    Een mooie bespreking. Heb je er weleens aan gedacht een Klassieker voor Meander te schrijven? Een voorbeeld vind je in de Nieuwsbrief over de bijdragen van afgelopen week. https://meandermagazine.nl/2022/09/nieuwsbrief-34-18-september/
    Hartelijke groet,
    Hans Puper
    Antwoorden | Antwoorden met citaat | Citeer
    0 # Fred 19-sept-2022 @09:54
    Dank je, Hans. Nee, niet aan gedacht. De laatste jaren ben ik Meander een beetje uit het oog verloren. Ik zal eens kijken. Groeten terug, Fred
    Antwoorden | Antwoorden met citaat | Citeer