Afdrukken

Voor een dag van morgen

Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad
hoe lief ik je had.

Maar zeg het aan geen mens, 
ze zouden je niet geloven. 
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man 
alleen maar een vrouw 
dat een mens een mens zo liefhad 
als ik jou. 

Hans Andreus (1926-1977)

Hans Andreus behoorde tot de Vijftigers, een groep dichters uit de jaren vijftig van de vorige eeuw die radicaal brak met bestaande conventies als rijm en andere in hun ogen literaire beperkingen. Een dichter diende vrij, spontaan en direct te zijn. Andere bekende vijftigers zijn Lucebert, Remco Campert en Gerrit Kouwenaar.

Bovenstaand gedicht is een liefdesgedicht, in directe en eenvoudige taal beschreven. Er zit af en toe wat rijm in: wind / klimt / kind, en stad / had, en vrouw / jou. Maar dat lijkt haast per ongeluk te zijn ontstaan, er zit geen consequentie in.

Het gedicht bestaat uit twee gedeelten. Eerst is er de opdracht aan wie de geliefde het moet vertellen, dat de liefde allesbepalend is. Degenen die dit moeten aanhoren en weten zijn de bomen, de wind, een kind dat jong genoeg is om te begrijpen, een dier, huizen van steen, de stad. 
Dan volgt de tweede strofe aan wie de geliefde het bestaan van de liefde juist niet moet vertellen. Dat is de mens. Die is niet in staat te geloven, dat een man een vrouw, dat een mens een mens werkelijk zo kan liefhebben als de ik-persoon doet. Zo staat het er.

Het gedicht is zo een opsomming van eerst aan wie of wat de liefde geuit moet worden, een ja dus, om vervolgens datgene te benoemen dat hier niet ontvankelijk voor is (de mens). De bevestiging versus de ontkenning.
Het bekende gedicht Jonge sla van Rutger Kopland heeft eenzelfde opbouw. Het betreft hier een stijlfiguur, de zogenaamde priamel. Dit woord is een verbastering van het Latijnse praeambulum, wat zoiets betekent als inleiding: constateringen van algemene aard vormen de inleiding tot datgene waar het om draait. Hier, de betekenis van de liefde.

Maar het gedicht is minder eenduidig dan het lijkt. Kijk eens naar de eerste zin. Daar staat: 

Wanneer ik morgen doodga,

Hoezo doodgaan? Waarom mag de liefde dan pas worden uitgesproken? Wat is er mis met het heden? En waarom is er een ander (de geliefde zelf) nodig om te vertellen van de liefde? Waarom doet de ik-persoon dat niet zelf, in het nu, tegen de wereld, tegen zijn geliefde?
Kennelijk kan hij het niet. Zie hier de tragedie die onder de oppervlakte van dit gedicht leeft. In het leven zelf kan hij zijn liefde niet aan de wereld verklaren, pas over de dood heen zal het hem lukken. Denkt hij. Maar dan niet aan de mens gericht, die zou het niet begrijpen. Wel aan alles wat voor zuiverheid staat, de natuur, het jonge kind, tot zelfs de huizen en de stad. Een puur romantische gedachte, die regelrecht terugvoert tot de Griekse tragedie.

Het is het thema van het verhaal van Orpheus en Eurydice, een van de bekendste liefdesgeschiedenissen uit de wereldliteratuur. Orpheus bracht met zijn prachtige gezang alles in vervoering, de bomen, de vissen, de dieren, zelfs de stenen van de huizen. Hij verloor zijn geliefde Eurydice echter toen zij aan een beet van een adder overleed. Hij zocht haar op in het dodenrijk, mocht haar door zijn betoverende gezang meenemen, maar verloor haar opnieuw toen hij tegen de afspraak in achterom keek. Pas toen hij zelf overleden was, was hij weer één met haar.

Dat is het meest vertrouwde en romantische wat je kunt bedenken: tot in eeuwigheid bij elkaar zijn en blijven. Alleen in de dood kan dat. Het leven zelf biedt te veel onzekerheden. Je zou een geliefde zomaar weer kunnen verliezen, de liefde zou over kunnen gaan. Vandaar de regel: wanneer ik morgen doodga.
Mensen begrijpen zo’n romantisch ideaal niet. Die worden te veel door het hier en nu, door hun eigen aardse leven in beslag genomen. Er moet gewerkt worden, geld verdiend. Er zijn verplichtingen, verantwoordelijkheden. Nee, voor romantiek moet je in de natuur zijn, in de lyriek, in het prachtige gezang van Orpheus. Ofwel, in het algemeen gesproken, in de kunst. Die tilt je over het aardse heen. Die verstaat pas echte liefde.

Het gedicht is pure romantiek. Een beetje over the top zelfs. De ik-persoon verheft zich tot het niveau van een Orpheus, zijn geliefde is niemand minder dan een Eurydice. Er wordt van een universele liefde getuigd. 
Die ideale liefde is er, in de natuur, in de kunst, in het romantische leven. In het leven voorbij het onze, voorbij de mens zelf. Dit wordt de lezer meegedeeld. Maar tegelijk is die lezer zelf een mens. De boodschap is daarmee dubbel. De lezer wordt enerzijds aangesproken om voorbij zijn eigen beperkte menszijn te kijken, voorbij zijn eigen aardse werkelijkheid. De liefde tussen man en vrouw, tussen mens en mens, is in diepere zin het romantische ideaal dat terugvoert tot in de Griekse oudheid. De eeuwig durende liefde. Anderzijds is de lezer de mens die tot die eeuwig durende liefde niet in staat wordt geacht. Althans, hij zal haar niet kunnen begrijpen.
Deze dubbele boodschap brengt verwarring. En onzekerheid. Er is een ideaal voelbaar, maar deze kan door de mens zelf niet bereikt worden. Pas met de aardse dood overwint de hemelse liefde.