F. M. Dostojewski
je ziet het pas
waar muren zich schrap zetten
een stem het punt zoekt
waar mens en dier elkaar raken
niet in de ogen, maar lager
bij het schrapende vlees van een conflict
schimmen omarmen elkaar buiten
de wetten van de stad
de leegte van een plein
onder een stapeldronken hemel
je zoekt het recht in de straten
het verbergt zich in het ondergrondse
achter een gevel zonder ramen
in spleten van verhalen
zonder genade
je denkt een blik vol sterren te vangen
maar hier is alleen kou
die door kleren kruipt
door witte nachten vol schuld
en bladzijden boete die nooit ophouden
Franz Kafka
altijd zat hij in het donker
schrijvend, zonder sleutel
in het labyrint van zijn gedachten
zoekend, steeds weer zoekend
hij wilde de wereld de hand schudden
stamelend, zoals een kind een insect vasthoudt
te strak, te stil, te argeloos
hij vroeg zich af: kan het leven fluisteren
zijn antwoord werd een brief
aan zijn vader, nooit gelezen
afstand, een slot, zijn vragen
vielen van tafel, verdwenen
in de kieren van de vloer
waar de wereld hapert
in de hoek van rechters
voor een zaal vol afwezige geliefden
daar zag hij uit
naar het onaanraakbare
Marcel Proust
een oude, vertrouwde schaal
dient een koekje aan
een smaak die zich opent
als een kruid
waarin een oneindig landschap schuilt
de tandwielen van zijn geest
schuren zich traag in beweging
klaar om te dwalen
door een verhaal
dat zich telkens opnieuw ontvouwt
het verleden spoelt aan
op de oever van zijn bed
geen verzet, geen verlies
alles kan worden ingehaald
woorden, spartelend als vissen
dansen op vanuit de zee
nestelen zich in het collectieve geheugen
elke zin kantelt
naar een volgend begin
want, op de rand van een gedachte
wankelt de voorbije wereld
valt het de diepte in
of blijft het doorgaans stijgen?
de schrijver trekt een lijn
door wat verloren leek
de tijd voorgoed gevangen
in de geur van geduldig gedragen papier
James Joyce
een man, een pen
zijn ogen als inktvlekken
in de modderige straten van Dublin
hij opent een glas-in-loodraam
ziet de stroom aan tekens
aan zich voorbijkomen
hij die leest, schrijft mee
op keerpunten die geen keer nemen
uit zeeën rijzen woorden
tot eilanden waar mensen wonen
wat doet een naam
als het geen vorm heeft?
de artiest schreeuwt zich als jonge man
tot een portret
maar het blijft een poort
die sluit zodra je dichterbij komt
oh, en daar verschijnt ze
onze Molly
als het spoor van een boot
die de haven verlaat
de kapitein kijkt niet achterom
nee, never nooit niet
Antoine de Saint-Exupéry
een man tekent een landkaart
in lijnen en kruisen
wist alles
om te vergeten wat hij weet
begint opnieuw in zonnefonkels
hoog in zijn cockpit
ziet hij dat het niet om afstand gaat
maar om richting
wat zich tussen de uren vouwt
als een jas zonder knopen
hij werpt verhalen op tafel
als dobbelstenen die op hun kant liggen
elke stap is bestemming
herbouwt het zand onder zijn voeten
tot nieuwe aarde
hij zegt: er zijn sterren
vol vragen
de antwoorden zijn kleiner
dan dat je ze vindt
J.D. Salinger
een huis in New Hampshire
verstopt een schrijver
achter gordijnen van hout
zijn naam een verzameling letters
maar zijn verhalen tikken door
op schoolpleinen waar jongens
eerder leerden zwijgen
zijn laatste sigaret brandt nog na
tussen vingers die geen waarheid verdroegen
geen foto’s, geen antwoorden
een schrift vol onuitgesproken zinnen
wachtend op een dag
die nooit begon
soms denk ik dat hij
tussen alle kogelregens
nog altijd op zoek is
naar de bananenvis op het strand
Jack Kerouac
de onrust van het grote, uitgestrekte Amerika
de hittegeur van asfalt
daar wacht de reis
als een rode loper
geil en gretig voor hem uitgerold
de hongerige typemachine
knalt maar door
schroeiend, geladen, jong
jonger nog, dronken van de nacht
stelt hij vragen aan de straten
draait, praat, ontmoet
flarden van gegroefde gezichten
jazz en underground
verschijnen tussen zijn vingers
als losse noten op een gebarsten piano
hij blijft zoeken
verwaaid, verregend
op de stoep van een verlaten café
maar altijd weer op weg