Afdrukken

Een stem

ik ben dood aan mezelf

toch beweeg ik nog
als stof in licht
dat door de wereld dwarrelt

dan klinkt een stem:
kijk mij aan en luister
ik ben er
in jouw tuin vol bloemen
het water dat je uitgiet
in het witte schijnsel
van de nachtelijke maan

en ja
ik sta op
onder jouw adem
voelbaar in de bries
dat de gordijnen
langs mijn open raam
als een kus in vervoering tilt

ik wacht
en in het wachten
ben jij al hier


Ogen

vandaag was ik op zoek
naar charme, schoonheid
de gratie van een gezicht

mensen lachten mij uit
beschimpten mij
om mijn kinderlijke dwaasheid

maar mijn gemoed
brandde van verlangen
naar schittering, naar
een zich weids ontvouwend licht

tenslotte, het huis
van genade ging open

ik kwam ogen te kort
en werd stil van binnen

 


Wat komt

ik ben
wat nog moet komen

in het schuim van de branding
de golfslag op het verlaten strand
de straks dansende voeten
langs de vloedlijn

ik was er al
achter de duinen
van het toesnellende licht

gevangen
in de naïeve verwachtingen
van de stille nacht

duw ik met alle kracht
de dag voor mij uit

en glijd de zee in

 


Parels

er is een zee
aan dingen die we niet weten

zodra we kijken, kunnen kijken
met een stevig over ons fanatieke denken heen
getrokken onderwaterduikbril
schijnt de bodemschittering ons tegemoet
van parels ja

oh denken, oh bril
- het lijden van de oester -
ze benemen ons de adem

en nooit
nee nooit nog
willen we naar boven
naar de woelige onrust
van golfslag en die continu
gekmakende kans op kapseizen

we zijn bewoners van een tijd
die eindelijk vertraagt
stilvalt

 


Nochtans


zit ik opgesloten
tussen de muren
van een driftig uren wegtikkende klok

met tralies die slechts af en toe
een spatje licht doorlaten

een vals buigend licht

ik kauw op droog brood
drink rivieren van water
tot ik uitstroom
in de vergetelheid van de ander

die ik liefheb
die ik lief zou moeten hebben

 

 

Wat bestaat

maar luister
de grot als gevangenis
hebben wij zelf verzonnen

wat bestaat
kunnen wij niet zien

pas als wij handelen
in interactie met de ander
ontvouwt de wereld zich

wij zijn kinderen van het ondergrondse

we worstelen
naakt in het donker
trekken overdag een jas aan
van schaamte ja
als in een toneelstuk
en denken dan dat wij iets voorstellen

maar we zijn niets
alleen aan onze stem
vallen we te herkennen

 

 

Stilval

begraaf me maar
ik ben toch al dood

lang geleden was ik een herder
maar met keihard werken
klom ik op tot koning

zonder land, zonder
vrouw en kinderen

de staart van een haas
is een slechte gids

altijd op de vlucht
voor de valkuil van een huis
om in te wonen

met gedachten als vliegen
die hinderlijk om mijn oren zoemen
en die ik nauwelijks
van me af weet te slaan

tot het stilvalt
en ik niets meer hoor