in het dal scheurt water open
als een steen sta je daar
enkels diep in modder
vingers te dun om touw te knopen
de grond zakt, je stapt niet verder
je weet niet wat je vangt
de dag is blauw zonder einde
wie je naam roept is een vreemde
je stem kraakt, alsof woorden
te groot zijn voor je mond
je hart slaat in wisselende maat
zal er een dag zijn
dat de wind blijft hangen in de lucht?
de avond sluimert hier
als een jas die jou niet past
mouwen te kort, kraag te strak
je huid te los, trekt zich terug
in de plooi van de stoel waarop je zit
de tijd, dun als papier, rekt zich uit
je schrijft een naam, draagt schoenen
die te krap zijn
bij elke stap kijk je
of er grond is
en de val steeds dichterbij