zijn jas verschijnt vroeg in de ochtend
ongeduldig
om te wandelen
in koud en mistig weer
het park ziet hem aankomen
schudt meewarig het hoofd
laat takken vol weemoed zakken
de jas zinkt neer op een bankje
met uitzicht op de zorgeloosheid
van spartelende eenden
druppels verleden glijden over
zijn wangen, een loden hart
slaat over de kop
van diep onderuit boort zich
een schreeuw naar buiten, spetterend
tegen het zwerk dat zwaar
aan dunne draden hangt
zijn jas staat op
alsof er niets aan de hand is
brengt hem sjokkend
terug naar huis